Toetsstof T03

Toetsstof T03
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Toetsstof T03

Slide 1 - Tekstslide

Woordjes (Lernwortschatz)
Lektion 10, Lektion 11 en Lektion 12
AB S. 12, 19 & 26

Van NL -> D en van D -> NL

Slide 2 - Tekstslide

Grammatik 

Auf einen Blick (KB S. 22 & 23)

Slide 3 - Tekstslide

ich
sammle
treffe
gebe
lese
sehe fern
fahre
laufe
du
sammelst
triffst
gibst
liest
siehst fern
fährst
läufst
er/sie/es
sammelt
trifft
gibt
liest
sieht fern
fährt
läuft
wir
sammeln
treffen
geben
lesen
sehen fern
fahren
laufen
ihr
sammelt
trefft
gebt
lest
seht fern
fahrt
lauft
sie/Sie
sammeln
treffen
geben
lesen
sehen fern
fahren
laufen
Verben
sammeln 
auch so: basteln
treffen

geben

lesen

fernsehen

fahren

laufen

Slide 4 - Tekstslide

machen
mach!
finden
finde!
treffen
triff!
auch so: geben, sprechen
essen
iss!
lesen
lies!
laufen
lauf!
auch so: fahren, schlafen
sammeln
sammle!
auch so: basteln
sein
sei!
Infinitiv (hele ww)
Imperativ in der du-Form
Imperativ
= gebiedende wijs

Slide 5 - Tekstslide

Präteritum 
ich
war
hatte
du
warst
hattest
er/sie/es
war
hatte
wir
waren
hatten
ihr
wart
hattet
sie/Sie
waren
hatten
sein

haben

= verleden tijd

Slide 6 - Tekstslide

Personalpronomen: Dativ und Akkusativ
(persoonlijk voornaamwoord in derde en vierde naamval)
Dativ: meewerkend voorwerp (aan wie/voor wie)
Akkusativ: lijdend voorwerp

Slide 7 - Tekstslide

Naamvallen
m
v
o
mv
1
der
die
das
die
3
dem
der
dem
den
4
den
die
das
die

Slide 8 - Tekstslide

Präpositionen (voorzetsels)
in
zu
mit
in
an

Slide 9 - Tekstslide

in + Akkusativ (4e naamval)
in = in/naar (ergens naar binnen/toe) 

Als je wil uitdrukken dat je ergens naartoe gaat, gebruik je het voorzetsel in. Als je in gebruikt kondig je eigenlijk al aan dat je ergens ook naar binnen gaat. Daar staat altijd een vierde naamval achter:
in den Supermarkt, in die Bibliothek, ins Kino.



in das = ins

Slide 10 - Tekstslide

zu + Dativ (3e naamval)
zu = naar (... toe) 

Als je wil uitdrukken dat je ergens naartoe gaat, gebruik je het voorzetsel zu. Daar staat altijd een derde naamval achter:
zu dem Marienplatz, zu der Bibliothek, zu dem Rathaus.



Slide 11 - Tekstslide

zu + Dativ (3e naamval)
Let op: voorzetsel + lidwoord nog samenvoegen!

zu dem Marienplatz = zum Marienplatz
zu der Bibliothek = zur Bibliothek
zu dem Rathaus = zum Rathaus


Slide 12 - Tekstslide

mit + Dativ (3e naamval)
mit = met

Als je wil uitdrukken dat je met een vervoersmiddel ergens heen gaat,  gebruik je het voorzetsel mit
Daar staat altijd een een derde naamval achter:
mit dem Bus, mit der Straßenbahn, mit dem Fahrrad, mit den Zügen

Slide 13 - Tekstslide

in/an + Dativ (3e naamval)
In = wo? 
Het gaat hier om een plek en er is geen beweging!

Slide 14 - Tekstslide

Präpositionen
in (beweging)
+ akkusativ
zu
+ dativ
mit
+ dativ
in (wo?)
+ dativ
an
+ dativ

Slide 15 - Tekstslide

Konjunktion (voegwoord)
deshalb = daarom

Slide 16 - Tekstslide