Grammatica B Voornaamwoorden

Grammatica B Voornaamwoorden
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica B Voornaamwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Deze week
Maandag:Instructie voornaamwoorden
Dinsdag: Oefenen voornaamwoorden
Vrijdag: Leesuur
Klaar? Nakijken en vervolgens stillezen/ huiswerk ander vak wat je bij je hebt


Weektaak
Grammatica B
Maken: 4,5,6 alleen aanwijzende vnw. 8 alleen vragende  voornaamwoorden

Lezen handboek blz.164 en blz. 165 Alleen: pers. vrg. aanwz., bez. voornaamwoorden!!!!

timer
30:00

Slide 2 - Tekstslide

Welkom!
Welkom 

Etui, planner, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.

We starten met stillezen
timer
20:00

Slide 3 - Tekstslide

Welkom!
Welkom 

Etui, planner, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.

We starten met stillezen
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten
Leerdoel:
Ik kan wederkerige en wederkerende voornaamwoorden herkennen.

Slide 5 - Tekstslide

Voornaamwoorden

Slide 6 - Woordweb

Voornaamwoorden
  • Een voornaamwoord  verwijst naar mensen, dieren of dingen zonder   deze  bij naam te noemen. 
  • Voornaamwoorden worden gebruikt in plaats van een zelfstandig   naamwoord.
  • Voornaamwoorden hebben zelf niet direct betekenis: ze verwijzen naar   woorden die wel betekenis hebben. 
  • Er zijn 8 verschillende voornaamwoorden. 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Tante had een boek aan Jan gegeven. Jan bedankte tante voor het boek. Tante vertelde Jan dat het boek erg leuk was.

Slide 9 - Open vraag

Waarom een voornaamwoord?
A. Tante had een boek aan Jan gegeven. Jan bedankte tante voor het boek. Tante vertelde Jan dat het boek erg leuk was.

B. Tante had een boek aan Jan gegeven. Hij bedankte haar voor het boek. Ze vertelde hem dat het erg leuk was. 


Slide 10 - Tekstslide

Acht voornaamwoorden
Verwijst naar zelfstandig naamwoorden.
1e persoon  ben jezelf-ik
2e persoon iem. met wie je praat
3e persoon iem. waarover je praat


Geeft bezit aan. Staat meestal meteen voor zelfst. nw.
Wijst naar iets. Kan alleen staan of meteen voor zelfst. nw.
Persoonlijk vnw.
Bezittelijk vnw.
Vragend vnw.
Niet elk vraagwoord is een vragend voornaamwoord.
Aanwijzend vnw.
Heeft betrekking op woord dat er vlak voor staat.
Wederkerend vnw.
Geeft iets vaags aan.
Wederkerig vnw.
Alleen het woordje 'elkaar'.
Betrekkelijk vnw.
Hoort bij het wederkerend werkwoord
Onbepaald vnw.

Slide 11 - Tekstslide

Persoonlijke voornaamwoorden
Persoonlijke voornaamwoorden kunnen we gebruiken in de plaats van een onderwerp, een lijdend voorwerp of een meewerkend voorwerp: 

Slide 12 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets of iemand is. Meestal staat het direct vóór het zelfstandig naamwoord waarbij het hoort. 



Bij het onzijdige 'het' gebruiken we 'zijn'. 

Slide 13 - Tekstslide

Zelfstandig gebruikt bezittelijk voornaamwoord
Het bezittelijk voornaamwoord kan ook zelfstandig worden gebruikt. Dit betekent dat er geen zelfstandig naamwoord achter staat, maar dat het wel aangeeft van wie iets of iemand is. 

Hierbij gaat het om de woorden: 
mijne, jouwe, uwe, zijne, hare, onze, uwe, hunne

Slide 14 - Tekstslide

Twijfel?
Zoals je misschien wel hebt gezien, kunnen sommige woorden zowel persoonlijke als bezittelijke voornaamwoorden zijn.
(denk aan je, haar, ons, jullie, hun)

Twijfel je? Maak de zin dan mannelijk: 
- Verandert het woord in hij of hem? → persoonlijk
- Verandert het woord in zijn? → bezittelijk

Slide 15 - Tekstslide

Aanwijzende voornaamwoorden
Zoals het woord al zegt, wijst het aanwijzend voornaamwoord (aanw vnw) iets of iemand aan. De meest gebruikte aanwijzende voornaamwoorden zijn: 
deze, die, dit en dat

Andere aanwijzende voornaamwoorden zijn: 
zulke, dergelijke, zo’n, dezelfde

Slide 16 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoorden
Deze en die      verwijzen naar de-woord of meervoud
Dit en dat          verwijzen naar het=woord, of iets onbepaalds

Deze en dit      Gebruik je bij dingen die dichtbij zijn
Die en dat         Gebruik je bij dingen die veraf zijn

Slide 17 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
Er zijn 4 vragende voornaamwoorden: 
wie, wat, welke, wat voor (een)

Slide 18 - Tekstslide

Vragende voornaamwoorden verwijzen altijd naar iets of iemand. Andere woorden aan het begin van een vragende zin zijn dus GEEN vragende voornaamwoorden.


HOE en WAAROM zijn geen vragende voornaamwoorden!

Slide 19 - Tekstslide

Welkom!
Welkom 

Etui, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.

We starten met stillezen
timer
10:00

Slide 20 - Tekstslide

Deze week
Maandag:Instructie voornaamwoorden
Dinsdag: Oefenen voornaamwoorden
Vrijdag:Leesuur

Weektaak
Grammatica B
Maken: 4,5, 6 alleen aanwijzende vnw. 8 alleen vragende voornaamwoorden (blz.96,97)

Lezen handboek blz.164 en blz. 165 Alleen: pers. vrg. aanwz., bez. voornaamwoorden!!!!

Slide 21 - Tekstslide

Maak een zin met een persoonsvorm, waarin zoveel mogelijk soortenvoornaamwoorden voorkomen

Slide 22 - Open vraag

Opdracht in tweetallen
Maak een moeilijke opdracht met 6 oefenzinnen met de vier voornaamwoorden die jullie dfeze week moeten kennen.

Klaar? Weektaak
timer
6:00

Slide 23 - Tekstslide