Afsluiting Psych Probl

Wat is een kenmerk van psychische aandoening?
A
Een afwijking die altijd zichtbaar is in het uiterlijk
B
Normaal gedrag vertonen in het openbaar en bizar gedrag vertonen als men alleen is
C
Een aandoening die altijd een fysieke oorzaak heeft en waarbij men zich vreemd gedraagt
D
Een aandoening waarvoor geen fysieke oorzaak te vinden is en die wordt vastgesteld aan de hand van het gedrag.
1 / 14
volgende
Slide 1: Quizvraag
WelzijnMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Wat is een kenmerk van psychische aandoening?
A
Een afwijking die altijd zichtbaar is in het uiterlijk
B
Normaal gedrag vertonen in het openbaar en bizar gedrag vertonen als men alleen is
C
Een aandoening die altijd een fysieke oorzaak heeft en waarbij men zich vreemd gedraagt
D
Een aandoening waarvoor geen fysieke oorzaak te vinden is en die wordt vastgesteld aan de hand van het gedrag.

Slide 1 - Quizvraag

Wat is waar over psychische problemen?
A
Deze zijn in alle culturen hetzelfde
B
Deze gaan over denken, voelen en persoonlijkheid
C
Een psychische probleem verdwijnt als je ouder wordt
D
Ze komen heel weinig voor

Slide 2 - Quizvraag

Wat is waar over angststoornissen?
A
Vaak gaan angststoornissen van zichzelf over
B
Angsten worden steeds groter als ze niet worden behandeld
C
Ze komen vooral voor bij mannen
D
Ze zijn heel slecht te behandelen

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen anorexia nervosa en boulimia nervosa?
A
Bij anorexia nervosa heb je last van heftige eetbuien (binge eating), bij boulimia nervosa
B
Bij anorexia nervosa kots je je eten vaak uit, bij boulemia nervosa niet
C
Bij boulimia nervosa kots je je eten vaak uit, bij anorexia nervosa niet
D
Bij boulimia nervosa heb je last van heftige eetbuien (binge eating), bij anorexia nervosa niet

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een cognitief kenmerk van angst?
A
Transpireren
B
Aanhoudend gevoel van onrust en vrees voor de toekomst
C
Pijn/benauwd gevoel op de borst
D
Verdoofd gevoel of juist tintelende sensaties

Slide 5 - Quizvraag

Mensen met een obsessieve compulsieve stoornis (OCS) hebben last van
A
Sterk wisselende stemmingen
B
Dwanghandelingen of dwanggedachten
C
Verlatingsangst
D
Een verstoord lichaamsbeest

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen de eetstoornissen Binge Eating Disorder (BED) en boulimia nervosa?
A
Mensen met BED braken vaak niet een en hebben vaker overgewicht dan bij boulimia het geval is
B
Mensen met BED hebben geen controle over de eetbuien, mensen met boulimia hebben over het algemeen wel een gevoel van controle tijdens de eetbuien
C
Mensen met BED gaan vaker drastisch lijnen of overmatig sporten dan bij boulimia het geval is
D
Mensen met BED hebben vaker last van een verstoord lichaamsbeeld dan mensen met boulimia

Slide 7 - Quizvraag

Wat is niet waar?
A
Bij zowel anorexia als boulimia nervosa is er sprake van ontregeling van bepaalde stoffen (serotonine) in de hersenen
B
Een eetstoornis ontwikkeld zich vaak in de puberteit en jonge volwassenheid
C
Aspecten van iemands persoonlijkheid (bijv. perfectionisme en hoge eisen stellen aan zichzelf) worden beschouwd als een psychologische risicofactor voor het ontwikkelen van een eetstoornis
D
Obesitas is een psychische stoornis die vaak voorkomt bij clienten in de GGZ

Slide 8 - Quizvraag

Welke uitspraak is juist over persoonlijkheidsstoornissen?
A
Men heeft dan een patroon van ongezonde manieren van denken, gedragen beleving
B
Persoonlijkheidsstoornissen worden meestal voor de puberteit vastgesteld
C
Iemand met een persoonlijkheidsstoornis heeft hiervan weinig last in de sociale omgang
D
De meeste mensen groeien over een persoonlijkheidsstoornis heen

Slide 9 - Quizvraag

Persoonlijkheidsstoornissen ontstaan als gevolg van
A
Erfelijke factoren (temperament)
B
Gezinsomstandigheden waardoor bijvoorbeeld onvoldoende aandacht, grenzen, en veiligheid kon worden geboden
C
Traumatisch ervaringen, bijvoorbeeld vroege verlating of seksueel misbruik
D
Er is 1 specifieke oorzaak, er is sprake van een ingewikkeld samenspel van 1 of meerdere van bovengenoemde factoren

Slide 10 - Quizvraag

Wat is waar over verslavingsstoornissen?
A
Verslavingsstoornissen gaan over het algemeen vanzelf weer over
B
Verslavingsstoornissen kunnen andere psychische stoornissen veroorzaken, in stand houden of verergeren
C
Het proces van verslaafd raken verloopt a.d.h.v. bepaalde fases. Bij heroïne gaat het doorlopen van de fasen meestal een stuk trager dan bij alcohol
D
In de fase van sociaal gebruik raakt de betrokkene de controle over het gebruik meer kwijt

Slide 11 - Quizvraag

Welk gedrag/houding is af te raden in de begeleiding van cliënten met verslavingsstoornis?
A
Leef je in de situatie en de motieven van de cliënt in.
B
Denk niet dat jij het probleem kunt oplossen, waarschijnlijk leidt dat alleen maar tot teleurstellingen.
C
Laat de cliënt zelf nadenken, geef geen adviezen.
D
Benadruk de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt, ook bij cliënten die langdurig en ernstig verslaafd zijn.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is NIET waar?
A
in de psychische functies (denken, stemming, bewustzijn en waarnemen).
B
Bewustzijn verlagende middelen hebben een verdovend effect.
C
Cannabis, LSD en paddenstoelen Een psychoactieve stof is een chemisch middel dat leidt tot verandering zijn voorbeelden van bewustzijnsverhogende middelen.
D
Fysieke signalen van het gebruik van bewustzijnsveranderende middelen zijn: zweten, pupilverwijding, gebrek aan coördinatie, trillen en wazig zien.

Slide 13 - Quizvraag

Wat is NIET waar over dementie?
A
Dementie komt ook voor op jonge leeftijd.
B
Alzheimer is een vorm van dementie, maar niet alle vormen van dementie zijn Alzheimer.
C
Bij de ziekte van Alzheimer kan het brein wel een derde van het gewicht verliezen in vergelijk met een gezond brein van dezelfde leeftijd en geslacht.
D
Met medicijnen en behandelingen kun je van dementie genezen.

Slide 14 - Quizvraag