4V Unterrichtswoche 2

Herzlich Willkommen
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herzlich Willkommen

Slide 1 - Tekstslide

Die Planung und die Lernziele 
1. Wortbedeutungen raten
2. Reportage Zwillinge
3. wurde oder würde?
4. Wiederholung haben/sein/werden
  • Ihr könnt die Fragen beim Hörtext einer Raportage verstehen.
  • Je kunt de werkwoorden sein, haben en werden in de t.t. en v.t. gebruiken.
  • Je kunt het zwakke werkwoord in de t.t. en v.t. gebruiken.
  • Je kunt het werkwoord 'werden' in de verleden tijd gebruiken.
  • Ihr könnt erklären was ihr gelernt habt.

Slide 2 - Tekstslide

Wortschatz - Wiederholung
> Website: lessonup.app
> Einloggen

Übersetze die Wörter ins Niederländische.

Slide 3 - Tekstslide

   Instructiewoorden: combineer de vertaling met het instructiewoord.
Ergänze
Wähle
Erstelle
in Klammern
Schau dir .. an
die Sätze
die Aussage
Trage ... ein
Vul in
Vul in
Bekijk
Maak
Kies
tussen haakjes
de uitspraak
de zinnen

Slide 4 - Sleepvraag

Betekenissen afleiden!
Je hoeft niet alle Duitse woorden te kennen om een tekst te kunnen begrijpen. Soms kun je raden wat een woord betekent. 
Er zijn vier manieren.
  1. Lijkt het op het Nederlands?
  2. Herken je het woord vanuit een andere taal (Engels/Frans/Spaans)?
  3. Ken je al een deel van het woord?
  4. Kijk naar de context!
5. Pas als je met de eerste drie manieren niet verder komt, gebruik je manier 5: het woordenboek en aan iemand vragen.


Context?
Samenhang

In teksten kun je betekenissen ook afleiden (herkennen) door te kijken naar de zin of het verhaal.

Slide 5 - Tekstslide

Aufgabe 10 Wörter raten
Was bedeutet das fettgedruckte Wort? 

Slide 6 - Tekstslide

1/ 10 Übersetze: unbedingt
> Wir müssen uns nicht unbedingt immerzu sehen.
A
zonder meer
B
achteraf
C
per se
D
nauwelijks

Slide 7 - Quizvraag

2/10 Übersetze: gegenseitig
> Die Zwillinge geben sich gegenseitig halt.
A
elkaar aanvullen
B
concurrerend
C
wederzijds
D
desondanks

Slide 8 - Quizvraag

3/10 Übersetze: sich bewerben
> Ich habe mich schon mehrmals vergeblich bei dieser Firma beworben.
A
ontslag nemen
B
zich bewegen
C
een pitch doen
D
solliciteren

Slide 9 - Quizvraag

4/10 Übersetze: im Nachhinein
> Im Nachhinein ist es peinlich.

Slide 10 - Open vraag

5/10 Übersetze: obwohl
> Obwohl sie noch so jung ist, weiß sie, was sie will.

Slide 11 - Open vraag

6/10 Übersetze: löschen
> Ich möchte ein paar Kontakte löschen.
A
verwijderen
B
aanmaken

Slide 12 - Quizvraag

7/10 Übersetze: nachtragend
> Wenn wir das Problem geklärt haben, bin ich auch nicht nachtragend.

Slide 13 - Open vraag

8/10 Übersetze: zu jemandem halten
> Mari ist meine beste Freundin, weil sie immer zu mir hält.

Slide 14 - Open vraag

9/10 Übersetze: unterschiedlich
> Das ist ganz unterschiedlich.

Slide 15 - Open vraag

10/10 Übersetze: (der) Kumpel
> Mein Kumpel feuert mich an.

Slide 16 - Open vraag

Ik kan de woordbetekenissen afleiden a.d.h.v. een zin.
05

Slide 17 - Poll

Programm
  • Kapitel 1: zusammen Hören/selbständig: Grammatik C
  • Ein Leben für die Musik: Menna Mulugeta
  • Aufgaben machen: K. 1: Grammatik C 
  • Abschluss 

Slide 18 - Tekstslide

Ziele
  • Ihr könnt die Fragen beim Hörtext verstehen
  • Ihr könnt Fragen beantworten
  • Ihr könnt erklären was ihr gelernt habt. 

Slide 19 - Tekstslide

Was bedeutet: Was wird über die Schulzeit der Zwillinge gesagt?
A
Hoe wordt over de schooltijd van de tweelingen gepraat?
B
Wanneer wordt er over de schooltijd van de tweelingen gepraat?
C
Wat wordt over de schooltijd van de leerlingen gezegd?
D
Waar wordt over de schooltijd van de leerlingen gepraat?

Slide 20 - Quizvraag

Was sagen die Zwillinge über ihre Beziehung zueinander? Beziehung bedeutet:
A
gevoel
B
relatie
C
gezag
D
behoefte

Slide 21 - Quizvraag

Was ist den Zwillingen bei der Prüfung passiert? passiert bedeutet:
A
gepasseerd
B
bedoeld
C
gemaakt
D
gebeurd

Slide 22 - Quizvraag

Was sagen die Zwillinge über ihre frühe Karriere als Kinderstars? frühe bedeutet:
A
late
B
vroege
C
vervelende
D
verlate

Slide 23 - Quizvraag

Was sagen die Zwillinge über ihr Leben zu zweit? zu zweit bedeutet:
A
met zn tweeën
B
met zn twaalfen
C
met zn twintigen
D
met zn vijven

Slide 24 - Quizvraag

Aufgaben machen
  • Wir machen zusammen: S. 12 + 13: Aufgabe A 1 + 2


Ihr macht die nächsten Aufgaben im Nachhinein eigenständig
  • Brückenschlag 1 [=Aufgaben von letzter Woche]
  • Brückenschlag 2 [diese Woche]
  • K. 1: C Grammatik (S. 20 - 22) **

Slide 25 - Tekstslide

Herzlich Willkommen

Slide 26 - Tekstslide

Die Planung und die Lernziele 
1. Social Media und Freundschaften
2. wurde oder würde?
3. Wiederholung haben/sein/werden
4. Gute Freunde seit 15 000 Jahren
  • Je kunt de werkwoorden sein, haben en werden in de t.t. en v.t. gebruiken.
  • Je kunt het zwakke werkwoord in de t.t. en v.t. gebruiken.
  • Je kunt het werkwoord 'werden' in de verleden tijd gebruiken.
  • Je kunt een Duitse leestekst over vriendschap begrijpen.
  • Ihr könnt erklären was ihr gelernt habt.

Slide 27 - Tekstslide

Social Media und Freundschaften

Slide 28 - Tekstslide

Aufgaben machen
Ihr macht die nächsten Aufgaben im Nachhinein eigenständig
  • Brückenschlag 1 [=Aufgaben von letzter Woche]
  • Brückenschlag 2 [diese Woche]
  • K. 1: C Grammatik (S. 20 - 22) **

Slide 29 - Tekstslide

werden:(onregelmatig)
betekenis 1: worden
betekenis 2: zullen

Voorbeeld 1:
Ich werde morgen 13 Jahre alt.
(ik word morgen 13 jaar oud)

Voorbeeld 2: Ich werde später die Hausaufgaben machen.
(ik zal later het huiswerk maken)

ich werde
du wirst
er/sie/es wird
wir werden
ihr werdet
sie/Sie werden

voltooid dw: geworden

Slide 30 - Tekstslide

Vertaal: worden of zullen?
Im Wald werden die Bäume im Frühling grün.

A
worden
B
zullen

Slide 31 - Quizvraag

Vertaal: worden of zullen?

In der Nacht wird es im Dorf ganz still.
A
worden
B
zullen

Slide 32 - Quizvraag

Vertaal: worden of zullen?
Im Zentrum wird man eine neue Kirche bauen.

A
worden
B
zullen

Slide 33 - Quizvraag

Wir werden heute Oma besuchen
= wij gaan vandaag naar Oma.
A
juist
B
onjuist

Slide 34 - Quizvraag

Präteritum                   Konjunktiv II  
in de betekenis van    worden > werden                zullen > zouden
ich                                      wurde                                        würde
du                                       wurdest                                    würdest
er,sie,es,man                 wurde                                        würde
wir                                      wurden                                     würden
ihr                                       wurdet                                      würdet
sie,Sie                               wurden                                     würden

Slide 35 - Tekstslide

Vul de verleden tijd in:
Der Hund ........... immer größer.

Slide 36 - Open vraag

Vul de verleden tijd in:
Ich ........... mit dieser Farbe malen.

Slide 37 - Open vraag

Vul de verleden tijd in:
Dieses Geschäft ........... gestern eröffnet.

Slide 38 - Open vraag

tegenwoordige tijd
= Präsens
verleden tijd
= Präteritum
de werkwoorden: haben en sein

Slide 39 - Tekstslide

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
hatte
hattest
hatte
hatten
hattet
hatten

Slide 40 - Sleepvraag

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
war
warst
war
waren
wart
waren

Slide 41 - Sleepvraag

Fragen beantworten + Hausaufgaben
  • Könnt ihr erklären ........ 
  • Hausaufgaben: lernen: Wörter K. 1 A1+A2 (D-NL)
  • arbeiten an: K. 1: Grammatik C + Brückenschlag 2

Slide 42 - Tekstslide