Taalproject Dialect

Taalproject Dialect
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 7 videos.

time-iconLesduur is: 180 min

Onderdelen in deze les

Taalproject Dialect

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht voor donderdag 20 april

Verzamel 3 dialectwoorden die je niet vaak meer hoort en waar de betekenis moeilijk van te achterhalen is.


kleug
kielf
pluut

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Donderdag 20 april

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Goedemorgen!

Welkom bij het taalproject Dialect.

Na dit project:
-weet je wat dialect, standaardtaal en een accent is;
-kun je een onderzoekje doen naar verschillende dialectwoorden;
-kun je een mooie poster van je onderzoekje maken.
Klaarleggen:

etui
schrift
laptop

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Video

Bekijk de video.
dialectwoorden

Slide 6 - Woordweb

Iedereen stuurt de verzamelde woorden (huiswerk) in het woordweb.
Kies 3 woorden waarvan je de betekenis denkt te weten (niet die van jezelf) en 3 woorden waarvan je geen idee hebt wat ze zouden betekenen.
Je hebt 6 woorden opgeschreven.
Schrijf de betekenis erachter als je die weet.
Heb je geen idee? Overleg dan met je buurman of buurvrouw.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woorden waarvan we de betekenis niet weten:

Slide 8 - Tekstslide

inventariseer de woorden die de leerlingen niet weten. Schrijf ze op het bord. Zijn er leerlingen die het wel weten? Dan mogen de woorden weer van het bord af. Waarschijnlijk blijven er wel onbekende woorden over. Dat is prima.
Dialect
Standaardtaal
Accent

Slide 9 - Tekstslide

Laat de leerlingen in tweetallen nadenken over deze drie begrippen. Wat denken ze dat de betekenis is? Welke kenmerken horen bij iedere variant? Kunnen ze voorbeelden geven? Vul na het overleggen samen zoveel mogelijk kenmerken in.
Dialect

* heeft eigen klanken, woordenschat en grammaticaregels;
* vanzelf ontstaan;
* niet erkend als rijkstaal;
* men kan het slordig vinden klinken, heeft minder aanzien;
* gebonden aan een regio/streek.
Standaardtaal

* als norm erkende taal;
* is bruikbaar in alle belangrijke sectoren van het openbare leven (overheid, onderwijs, media);
* verbindende taal van een land.
Accent

* uitspraakvariant van een taal;
* je kunt dus Nederlands met een Limburgs accent spreken, maar ook Limburgs met een Nederlands accent.

Slide 10 - Tekstslide

Laat de leerlingen in tweetallen nadenken over deze drie begrippen. Wat denken ze dat de betekenis is? Welke kenmerken horen bij iedere variant? Kunnen ze voorbeelden geven? Vul na het overleggen samen zoveel mogelijk kenmerken in.
Standaardtaal of dialect?

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Standaardtaal of dialect?

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Standaardtaal of dialect?

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Standaardtaal of dialect?

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Standaardtaal of dialect?

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk het volgende fragment.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Waarom denk je dat het belangrijk is dat er een standaartaal is?

Slide 23 - Tekstslide

Belang benadrukken:
- elkaar goed kunnen begrijpen;
- geen onduidelijkheid over andere woorden, betekenissen e.d.;
- documentatie is voor iedereen hetzelfde en begrijpelijk.
Dialect spreken, is weer iets heel anders dan dialect schrijven. 

En is dialect begrijpen dan ook lastiger als je het alleen leest? 

Maak de opdracht op het werkblad.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
10:00

Slide 25 - Tekstslide

Na een minuut of 10 lees je de woorden voor. Is de uitspraak nog van invloed op het begrip van het woord? De leerlingen maken opdracht a af.
Werkblad 
bespreken

Slide 26 - Tekstslide

Geef ook de betekenissen van de woorden als de leerlingen die nog niet gevonden hebben.

Belangrijk is dat leerlingen uit gaan leggen hoe ze de betekenis (denken te) hebben achterhaald. Afgeleid van een deel van het woord bijvoorbeeld. Of misschien eigen kennis.

aek = azijn
kleug = iets leuks om te doen
boeksnavel = navel
rosdook = paardendeken
pluut = een groot zakmes
kielf = hond
'n haffel = een hand vol
Opdracht - onderzoek

1. Kies een Nederlands woord.
2. Ga op zoek naar zoveel mogelijk dialectwoorden voor dit Nederlandse woord. Je kunt je klasgenoten om advies vragen. Je mag ook je ouders, familie of bekenden vragen, docenten etc.

Bijvoorbeeld: hond = kielf = hundje = hônd = hûn = dogge = hondj = honk = huundje = hunneke = fiks = joekel = keffer

3. Maak er een mooie poster van op A3! 
Denk bijvoorbeeld aan een woordspin, handletteren, versieren etc.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beoordeling

Onvoldoende:
-minder dan 10 dialectwoorden;
-slordig gewerkt;
-geen versiering;
-rommelige uitstraling;
-lay-out is onoverzichtelijk.

Voldoende:
-tussen de 10 en 20 dialectwoorden;
-versiering is aanwezig;
-overzichtelijke uitstraling

 
Goed: 
-meer dan 20 dialectwoorden; 
-heel netjes gewerkt;
-uitstekende versieringen.
-duidelijke, overzichtelijke lay-out.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beoordeling

Maak groepjes van 4.
Leg de posters op tafel.
Plak onder iedere poster een post-it.
Bekijk alle posters kritisch. Schrijf daarna jouw beoordeling op de post-it: 
O (onvoldoende) V (voldoende) of G (goed)

O = 0 punten extra bij je volgende toets voor Nederlands.
V = 0.5 punt extra
G = 1 punt extra

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies