Woordsoorten

Woordsoorten
  • werkwoord
  • lidwoord
  • zelfstandig naamwoord
  • bijvoeglijk naamwoord
  • voorzetsel
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Woordsoorten
  • werkwoord
  • lidwoord
  • zelfstandig naamwoord
  • bijvoeglijk naamwoord
  • voorzetsel

Slide 1 - Tekstslide

Voorkennis activeren

Maar eerst even kijken wat je nog weet!

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het werkwoord in deze zin:

Hij zwemt graag in de koude zee.
A
zee
B
koude
C
graag
D
zwemt

Slide 3 - Quizvraag

Noem een aantal zelfstandig naamwoorden:

Slide 4 - Woordweb

Even kijken wat je nog weet:
Welke drie lidwoorden zijn er?

Slide 5 - Open vraag

Doelen van deze les: 
  • Ik kan werkwoorden herkennen en benoemen.
  • Ik kan lidwoorden herkennen en benoemen. 
  • Ik kan bijvoeglijk naamwoorden herkennen en benoemen.
  • Ik kan zelfstandig naamwoorden herkennen en benoemen. 
  • Ik kan lidwoorden herkennen en benoemen. 

Slide 6 - Tekstslide

Samen oefenen
De kat slaapt
Ik loop naar school
De stoel is rood
De grote hond speelt
Het boek ligt op tafel





Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Is 'lopen' een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 13 - Quizvraag

Is 'zijn' een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 14 - Quizvraag

Is 'tafel' een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 15 - Quizvraag

Welk van de onderstaande woorden is een voorzetsel? (Let op, er zijn meer antwoorden goed)
A
Onder
B
Lopen
C
Een
D
Op

Slide 16 - Quizvraag

Sleep de kenmerken van de woordsoorten naar de juiste woordsoort.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
Je kunt er meestal de, het of een voor zetten.
Een eigennaam is een vorm van deze woordsoort.
Deze woordsoort zegt iets over het ZN.
Deze woordsoort staat meestal vóór het ZN.
Deze woordsoort heeft een korte en een lange vorm.
Je kunt vaak de trappen van vergelijking erop toepassen.
Er bestaat ook een stoffelijke variant van deze woordsoort.

Slide 17 - Sleepvraag

Sleep het woord naar de juiste woordsoort
De
handschoen
was
nat.
blauwe
lidwoord
zelfstandig naamwoord
werkwoord
Bijvoeglijk
naamwoord

Slide 18 - Sleepvraag

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
De
kabouter
zit
op
een
paddenstoel
grote

Slide 19 - Sleepvraag

Een werkwoord vertelt wat iets of iemand aan het doen is. Een werkwoord vertelt dus wat er gebeurt.
Noem 5 werkwoorden.

Slide 20 - Open vraag

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een mens, een dier of een ding.
Noem 3 bijvoeglijke naamwoorden.

Slide 21 - Open vraag

Schrijf 5 werkwoorden op die je ziet op de afbeelding:

Slide 22 - Open vraag

Voorzetsels
Typ er 1, druk op enter
Herhaal!

Slide 23 - Woordweb

Zelfstandig werken
- Iedereen krijgt een werkboekje
- Bewaar deze goed want hier gaan wij volgende week mee verder 
- Ik kijk de opdrachten na

Slide 24 - Tekstslide

Welke woordsoort vind je het lastigst om te vinden?
werkwoord
lidwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
Voorzetsel

Slide 25 - Poll

Exit vraag
Schrijf één zin met minimaal 3 van de 5 werkwoorden

Slide 26 - Open vraag