Herhaling examenles

Herhaling examenles
Keuze:
meedoen met de Lesson-up
Zelf examenvragen trainen
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Herhaling examenles
Keuze:
meedoen met de Lesson-up
Zelf examenvragen trainen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan welke groep vissen is een schubbeneter het meest verwant volgens de stamboom?
Kijk naar de informatie.
Kijk daarbij goed naar de stamboom
1
Zoek in de stamboom de schubbeneter op.
Ga nu met je vinger langs de lijntjes.
Welke vis komt uit de eerste vertakking?
2
Lukt het nog niet?
Oefen met het werkblad: evolutie
3
A
aan de Petrochromis
B
aan de blauwe regenboogvis
C
aan de Plecodus
D
aan de prinses van Burundi

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is dit natuurlijke of kunstmatige immunisatie? En gaat het om actieve of passieve immunisatie?
A
Natuurlijk, actief
B
Natuurlijk, passief
C
Kunstmatig, actief
D
Kunstmatig, passief

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk type afweercel produceert antistoffen?
A
Macrofaag
B
Granulocyt
C
T-cel
D
B-cel

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het gevolg van fouten in de mitochondriën van de neuronen?
A
Hyperpolarisatie
B
Depolarisatie
C
Rustfase
D
Repolarisatie

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk van deze antwoorden bestaat alleen uit biotische factoren?
A
Individu, populatie, biotoop
B
Populatie, biotoop, ecosysteem
C
Levensgemeenschap, biotoop, individu
D
Levensgemeenschap, populatie, individu

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In diagram 1 staat de tolerantie weergegeven van een bepaalde soort voor de concentratie zouten in de omgeving. Er is geen duidelijk optimum-punt te zien, maar een 'tolerantiegebied'. Wat betekent dat?
A
De soort verdraagt schommelingen in zoutconcentratie goed
B
De soort verdraagt schommelingen in zoutconcentratie slecht
C
Het gaat om een soort wat helemaal niet kan overleven in een zoute omgeving
D
Indien de zoutconcentraties nog hoger zijn zal er een optimum ontstaan bij de soort

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In het verleden gingen veel roofvogels in Nederland door doordat zij teveel gifstoffen binnen kregen, dit komt door:
A
resistentie
B
accumulatie
C
persistentie
D
persistentie en accumulatie

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De ouders van Bert hebben bloedgroep A en B; Bert heeft bloedgroep B. De ouders van Anneke hebben bloedgroep A en 0; Anneke heeft bloedgroep A. Bert en Anneke trouwen en krijgen samen een kind. Hoe groot is de kans dat hun kind bloedgroep B heeft?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 9 - Quizvraag

Bert heeft bloedgroep B, dat betekent dat de ouder met bloedgroep A heterozygoot IAi moet zijn (anders had Bert wel een allel A gehad). Bert heeft het allel i geërfd van deze ouder, en heeft dus genotype IB i. Anneke heeft van de bloedgroep 0-ouder zeker i geërfd, van de andere ouder IA. Het gaat dus om deze kruising: IBi x IAi:

De kans op een bloedgroep B kind is dus 25%, IBi namelijk.
5. Door cellen in de wand van 12ving.darm wordt het hormoon cholecystokinine (CC) afgescheiden, zodra vetten en gedeeltelijk verteerd voedsel uit de maag in de 12ving.darm komen. Cholecystokinine beïnvloedt de afgifte van gal door galblaas en afgifte enzymen door alveesklier. Remt of stimuleert cholecystokinine dit?
A
CC remt zowel afgifte gal als afgifte enzymen door alvleesklier
B
CC remt afgifte gal en stimuleert afgifte enzymen door alvleesklier
C
CC stimuleert afgifte gal en remt afgifte enzymen door alvleesklier
D
CC stimuleert zowel afgifte gal als afgifte enzymen door alvleesklier

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Een biotische factor
Welk van de volgende voorbeelden laat zien hoe een biotische factor een organisme beïnvloedt?
A
Esdoorns groeien niet in met water doordrenkte bodem.
B
Sommige struiken groeien alleen als bosbranden hun zaden verschroeien.
C
Zalmen leven niet in ondiep, warm water.
D
Monarchvlinders komen alleen voor in gebieden waar zijdeplanten voorkomen als voedsel.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
D
Geen symbiose maar predatie

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het bloed van een baby moet worden onderzocht. De verpleegkundige haalt 2 mL bloed uit haar armader.

Is het afgenomen bloed zuurstofarm of zuurstofrijk?
En wordt dit bloed uit de grote of uit de kleine bloedsomloop gehaald?
A
zuurstofarm bloed uit de grote bloedsomloop
B
zuurstofarm bloed uit de kleine bloedsomloop
C
zuurstofrijk bloed uit de grote bloedsomloop
D
zuurstofrijk bloed uit de kleine bloedsomloop

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies