2H1 donderdag 29 juni

Welkom!
Welkom 2Havo1
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Welkom 2Havo1

Slide 1 - Tekstslide

Programma van de les 2 Havo 1
donderdag 29 juni 2023
Programma:
  • Opening
  • Aanwezigheid
  • Spelling Huiswerk nakijken  Bladzijde 156 en 157 opdracht 1 t/m 4
  • Verder met spelling blz 184 en 185
  • Afsluiting 
Lesdoel:
Ik kan de persoonsvorm in samengestelde zinnen correct spellen

Slide 2 - Tekstslide

Allereerst...
Is iedereen aanwezig?

Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvorm in samengestelde zinnen
Bladzijde 156 en 157

Slide 4 - Tekstslide

Nakijken
Hoofdstuk 5 Spelling
Bladzijde 156 en 157 opdracht 1 t/m 4
Klaar? Ga verder met bladzijde 184 en 185 los en aan elkaar schrijven

Slide 5 - Tekstslide

Los en aan elkaar schrijven
Hoofdstuk 6 Spelling
Bladzijde 184 en 185

Slide 6 - Tekstslide

Spelling H6: Aan elkaar of los?
- Je kent de regels voor los of aan elkaar schrijven. 
- Je kan dus bepalen of je woorden los of aan elkaar moet schrijven.

Bladzijde 184 en 185

Slide 7 - Tekstslide

Wat is juist?
A
schouder tas
B
schoudertas

Slide 8 - Quizvraag

Wat is juist?
A
zilveren ring
B
zilverenring

Slide 9 - Quizvraag

Waarom schrijf je 'schoudertas' aan elkaar, maar 'fantastische tas' los?

Slide 10 - Open vraag

De regels voor het aan elkaar schrijven:
Woorden die één begrip vormen, dus die één ding zijn, schrijf je aan elkaar. Daarvoor heb je een aantal regels:
1. Samenstellingen van drie woorden of minder schrijf je aan elkaar. 
Voorbeeld: Warm+water+voorziening = warmwatervoorziening
bagage+drager = bagagedrager



Slide 11 - Tekstslide

Wat is juist? (tip: vormen de woorden samen 1 begrip?)
A
fiets sleutel
B
fietssleutel

Slide 12 - Quizvraag

Wat is juist? (tip: vormen de woorden samen 1 begrip?)
A
Fransehoofdstad
B
Franse hoofdstad

Slide 13 - Quizvraag

De regels voor het aan elkaar schrijven:
2. Woorden die bestaan uit er, hier, daar of waar + voorzetsel schrijf je aan elkaar.
Voorbeeld: er+voorzetsel over = erover
hier+voorzetsel op = hierop
daar +voorzetsel om = daarom
waar+voorzetsel achter = waarachter

Slide 14 - Tekstslide

De regels voor het aan elkaar schrijven:
3. Getallen met honderd en duizend schrijf je aan elkaar. 
Voorbeeld: vijf+honderd+dertien = vijfhonderddertien 
drie+veertig+duizend = drieënveertigduizend

Maar: 
vijf+honderd+miljoen = vijfhonderd miljoen

Slide 15 - Tekstslide

Wat is juist?
A
daar over
B
daarover

Slide 16 - Quizvraag

Wat is juist?
A
hiernaast
B
hier naast

Slide 17 - Quizvraag

Wat is juist?
A
onderwijsinspectie
B
onderwijs inspectie

Slide 18 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Vijfhonderdduizend miljoen
B
vijfhonderd duizend miljoen

Slide 19 - Quizvraag

De regels voor het aan elkaar schrijven:
4. Veel samengestelde werkwoorden schrijf je aan elkaar.
Voorbeeld: hardlopen, lesgeven, schoonmaken

5. Veel samengestelde bijvoeglijke naamwoorden met een deelwoord als tweede deel:
Voorbeeld: dicht+bevolkt = dichtbevolkt

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Denk je dat je de theorie begrijpt en nu kan toepassen?
A
Ik denk dat ik het wel begrijp
B
Ik begrijp het nog niet en ik wil graag extra uitleg.

Slide 22 - Quizvraag

Aan de slag
Maak opdracht 1 t/m 4
bladzijde 184 en 185

Slide 23 - Tekstslide