Les 47_voorzetsels

Wat gaan we doen vandaag........

- terugblik vorig lessen
- uitleg voorzetsels
- zelfstandig aan het werk 
- afsluiting 

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen vandaag........

- terugblik vorig lessen
- uitleg voorzetsels
- zelfstandig aan het werk 
- afsluiting 

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
De persoonsvorm van een zin.
B
Alle werkwoorden in een zin.
C
De persoonsvorm en onderwerp van een zin.

Slide 2 - Quizvraag

Hij kon zich gedragen.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Hij kon
B
zich gedragen
C
kon zich gedragen
D
kon

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Ik ben aan het bellen.
A
ben bellen
B
ben
C
bellen
D
ben aan het bellen

Slide 4 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde?

Ik kan het werkwoordelijk gezegde benoemen.
A
ik
B
kan
C
benoemen
D
kan benoemen

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Ik SPOEL het glas OM.
B
Mijn broertje GAAT uit zijn dak.
C
Ik HEB me in hem VERGIST.
D
Ik BEN AAN HET LOPEN.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Ik kan dit niet betalen.
A
kan
B
betalen
C
kan niet betalen
D
kan betalen

Slide 7 - Quizvraag

Zoek de zelfstandige en hulpwerkwoorden in de volgende zin: Wij zouden naar huis zijn gegaan.
A
hww=zouden/zijn zww=gegaan
B
hww=zouden zww=gegaan
C
hww=zouden zww=zijn gegaan
D
zww=zouden/zijn hww=gegaan

Slide 8 - Quizvraag

zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik zwem graag baantjes.
Zwem =
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het hulpwerkwoord en wat is het zelfstandig werkwoord?
Marijke gaat naar school lopen.
A
gaat = hww lopen = zww
B
gaat = zww lopen = hww
C
gaat = hww lopen = hww
D
gaat = zww lopen = zww

Slide 10 - Quizvraag

Zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik heb gegeten
heb = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het voorzetsel?

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het voorzetsel?

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Wat is het voorzetsel?

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Had je de drie voorafgaande vragen goed? 
>>> Ga verder met vraag 3 t/m 8  op bladzij 98 en 99.


Had je moeite met de 3 voorafgaande vragen?
>>> Doe mee met de uitleg.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Noteer de voorzetsels (T1)
... een tijdje fiets ik niet meer .... het kanaal.

Slide 23 - Open vraag

Uitleg
Sinds een tijdje fiets ik niet meer langs het kanaal.

Slide 24 - Tekstslide

Noteer de voorzetseluitdrukking:

Zij eet een hamburger in plaats van friet.

Slide 25 - Open vraag

Uitleg
Voorzetseluitdrukking: in plaats van.

Zij eet een hamburger in plaats van friet.


Slide 26 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Wat?
Afmaken les 34 opdracht 3 t/m 7
Maken les 47 opdracht 3 t/m 8
Hoe?
Lees uitleg op bladzij 98
Tijd?
25 minuten 
Klaar?
Stillezen of huiswerk afmaken of leren voor een ander vak

Slide 27 - Tekstslide

Vul het juiste vaste voorzetsel in:
Ik hou ... mijn hond. (T1)
A
op
B
van
C
tijdens
D
sinds

Slide 28 - Quizvraag

Uitleg
- Houden van: ik hou van jou.
- Houden aan: je moet je houden aan de coronaregels.

Slide 29 - Tekstslide

Vul het juiste vaste voorzetsel in:
Ik erger me ... mijn broer. (T1)
A
in
B
tijdens
C
op
D
aan

Slide 30 - Quizvraag

Uitleg
Zich ergeren aan.

( Synoniemen: irriteren, vervelend vinden )

Slide 31 - Tekstslide