be going to, wordvolgorde, future simple,

Today:
- Grammatica uitleg:
    toekomst met to be going to
    woordvolgorde in de Engelse zin
- Flashback (terugblik) Unit 4 Lessons 1+2
- Zelfstandig werken aan de Weektaak

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Today:
- Grammatica uitleg:
    toekomst met to be going to
    woordvolgorde in de Engelse zin
- Flashback (terugblik) Unit 4 Lessons 1+2
- Zelfstandig werken aan de Weektaak

Slide 1 - Tekstslide

Lesson goals (Lesdoelen):
Aan het einde van de les:
  • weet jij hoe je in het Engels kan zeggen dat iets in de toekomst gaat gebeuren (going to)
  • kan jij zinnen in het Engels in de juiste volgorde maken (plaats,tijd)
  • heb jij woorden en zinnen 4.2 

Slide 2 - Tekstslide

 Future - toekomst (will/to be going to)
1.  I will visit Spain next summer, I hope.
2. I am going to visit Spain next summer                      because I have bought the tickets!

Wanneer gebruik je welke?

Check the answer here
will+hele ww gebruik je als iets in de toekomst misschien gaat gebeuren (niet zeker, spontaan)

to be going to+hele ww gebruik je als iets in de toekomst zeker gaat gebeuren(gepland)

Slide 3 - Tekstslide

Toekomst: to be going to
to be going to + hele werkwoord
                            
+ I am going to run.
- I am not going to run.
? Are you going to run?
+ He is going to swim.
- He is not going to swim.
? Is he going to swim?

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Make sentences.
Use the words given and TO BE GOING TO.

1. (+) I - return - this parcel

Slide 8 - Open vraag

Make sentences.
Use the words given and TO BE GOING TO.

2. (+) My parents - exchange - this product.

Slide 9 - Open vraag

Make sentences.
Use the words given and TO BE GOING TO.

3. (-) He - complain - about it.

Slide 10 - Open vraag

Met welk woord/woorden in de zinnen wordt de plaats en
 de tijd aangegeven?
1. She is going to buy a new umbrella online tomorrow.
2. I live in Ireland now.
3. We will be there in a few minutes.
4. We don't go to school on Sundays.

Slide 11 - Tekstslide

Met welk woord/woorden in de zinnen wordt de plaats en
 de tijd aangegeven?
1. She is going to buy a new umbrella online tomorrow.
2. I live in Ireland now.
3. We will be there in a few minutes.
4. We don't go to school on Sundays.

Slide 12 - Tekstslide

Word order - woordvolgorde

Slide 13 - Tekstslide

Werk aan je weektaak:

Maken: opdr. ...........blz. ......
+ opdr....... t/m ......(->op iPad-> Unit 4
->Lesson 3)

Herhalen: Woorden Unit 4 Lessons 1 en 2 

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

rucksack
to afford
umbrella
to order
to ride a bike
suitable
stormy
to disappoint

Slide 16 - Sleepvraag

Welk woord past in de zin?

I'm very sorry, but I'm afraid I must............................ you.
A
buy
B
disappoint
C
order

Slide 17 - Quizvraag


WORDORDER

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

wie
wanneer
waar
wat
doet

Slide 20 - Sleepvraag

Word order (woordvolgorde) 
  • wie                                    onderwerp (persoon, dier, ding)
  • doet                                  persoonsvorm (werkwoord)
  • wat                                    lijdend voorwerp
  • waar                                 plaatsbepaling
  • wanneer                         tijdsbepaling

Slide 21 - Tekstslide

Welke zin is correct?
A
Peter bought a new phone at the shop yesterday.
B
Peter bought a new phone yesterday at the shop.
C
A new phone is what Peter bought yesterday at the shop.
D
At the shop yesterday a new phone bought Peter.

Slide 22 - Quizvraag

Welke zin is correct?
A
Last week I saw Mary at a party.
B
At a party I saw Mary last week.
C
I saw Mary at a party last week.
D
I saw Mary last week at a party.

Slide 23 - Quizvraag

Welke zin is correct?
A
Jenny works on Saturdays at AH.
B
On Saturdays Jenny works at AH.
C
Jenny works at AH on Saturdays.

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Video

Zinsvolgorde  Plaats + Tijd
I'll meet you at the station at six o'clock
We went on holiday to Greece last summer.

Slide 26 - Tekstslide

PLAATS & TIJD

In het Engels komt in een zin de PLAATS voor de TIJD.

In het Nederlands is dit vaak andersom!


Zullen we vanavond bij de sportschool afspreken?
Let's meet at the gym tonight.

Mijn broer en ik gaan morgenvroeg hardlopen in het park.
My brother and I are going to jog in the park tomorrow morning.

Slide 27 - Tekstslide

Met welk woord/woorden in de zinnen wordt de plaats en
 de tijd aangegeven?
1. She is going to buy a new umbrella online tomorrow.
2. I live in Ireland now.
3. We will be there in a few minutes.
4. We don't go to school on Sundays.

Slide 28 - Tekstslide

Met welk woord/woorden in de zinnen wordt de plaats en
 de tijd aangegeven?
1. She is going to buy a new umbrella online tomorrow.
2. I live in Ireland now.
3. We will be there in a few minutes.
4. We don't go to school on Sundays.

Slide 29 - Tekstslide

Word order - woordvolgorde-
abcdefghijklmnoPqrsTuvwxyz

Slide 30 - Tekstslide

abcdefghijklmnoPqrsTuvwxyz
Ex.19 p.25
Ex.20 p.26

Verder met Unit 4 les 2:
Ex.16, 17 p.23,24
Ex.21 p.26
Ex.22 p.27

Slide 31 - Tekstslide

Afsluiting

Slide 32 - Tekstslide



to be going to + hele ww
gaat zeker gebeuren of vast van plan zijn

I am going to start reading my new book today!


will + hele ww
iets gaat(misschien) in de toekomst gebeuren

I will not order any books on this website again.

Let op!      will not = won't
Future (Toekomst)

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

Herhalen
  1. Vergelijken 

Slide 35 - Tekstslide