Gramática: ir a + infinitivo
ir = gaan (vervoeging: voy, vas, va, vamos, vais, van)
a = naar
Ejemplo: (Yo) voy a la escuela = Ik ga naar school.
MAAR: ‘ir a + infinitivo (hele werkwoord)’ wil zeggen dat je iets gaat doen of dat iets gaat gebeuren (in de toekomende tijd).
Ejemplo: María va a comer patatas = María gaat patat eten.
LET OP: In het Spaans staan de werkwoorden bij elkaar.
Lees het na in Paso adelante p. 103.