Thema 5: Regeling

Regeling
1 / 52
volgende
Slide 1: Woordweb
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 360 min

Onderdelen in deze les

Regeling

Slide 1 - Woordweb

Slide 2 - Video

Thema 5: Regeling
Het zenuwstelsel en het hormoonstelsel

Slide 3 - Tekstslide

Het zenuwstelsel
  • Het speelt een belangrijke rol bij het waarnemen & reageren en gedrag.
  • Prikkel: invloed uit het milieu van een organisme.
  • Prikkels worden door zintuigen waargenomen.
  • Impuls: elektrische signalen die door de zenuwen kunnen worden voortgeleid.
  • Zintuigen zetten prikkels om in impulsen.
  • Het zenuwstelsl verwerkt impulsen en regelt de werking van spieren en klieren.

Slide 4 - Tekstslide

Het zenuwstelsel
Bestaat uit:
  • Centraal zenuwstelsel
  • Zenuwen



Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Centraal zenuwstelsel
a. Bewust wording vindt plaats in de grote hersenen.
In de grote hersenen liggen allerlei centra; bv. gezichtscentrum, gevoelscentrum, etc.

b. De kleine hersenen zorgen ervoor dat alle bewegingen op elkaar zijn afgestemd. Ze zorgen voor de coordinatie van alle bewegingen van je lichaam.

c. De hersenstam ligt in het verlengde van je ruggenmerg. Het geleidt impulsen van het ruggenmerg naar de grote en kleine hersenen en omgekeerd.

Slide 7 - Tekstslide

Ruggenmerg
  • In het merg ligt de grijze stof (vlindervormig gedeelte); hierin liggen de cellichamen van schakel- en bewegingszenuwcellen.
  • In de schors ligt de witte stof; hierin liggen veel uitlopers van schakelcellen.
  • De verdikkingen in de zenuwen heten zenuwknopen.

Slide 8 - Tekstslide

Zenuwcellen
  1. Gevoelszenuwcel; leiden impulsen naar het centraal zenuwstelsel.

  2. Bewegingszenuwcel; leiden de impulsen van het centraal zenuwstelsel naar spieren en/of klieren.

  3. Schakelcel; leiden impulsen van gevoelszenuwcellen naar bewegingszenuwcellen.

Slide 9 - Tekstslide

Zenuwen
  1. Gevoelszenuw; bevat uitlopers van gevoelszenuwcellen.
  2. Beweginszenuw; bevat uitlopers van de bewegingszenuwcellen.
  3. Gemengde zenuw; bevat uitlopers van gevoels- en bewegingszenuwcellen.

Slide 10 - Tekstslide

 de bouw van een zenuwcel 
De zenuwcel bestaat uit een cellichaam met een celkern en uitlopers die impulsen van het cellichaam af geleiden en naar het cellichaam toe geleiden.


Slide 11 - Tekstslide

 de bouw van een zenuwcel 
De zenuwcel bestaat uit
1. dendriet
2. cellichaam
3. celkern
4. axon
5. myelineschede
6. synaps

Slide 12 - Tekstslide

Gevoelszenuw cel

Verbindt zintuig met centrale zenuwstelsel

Cellichaam vlakbij het centrale zenuwstelsel

Slide 13 - Tekstslide

Bewegingszenuw cel

Van centraal zenuwstelsel naar de spieren of klieren

Cellichamen liggen in het centraal zenuwstelsel

Slide 14 - Tekstslide

Schakelcel
Liggen geheel in het centrale zenuwstelsel

Verbindt gevoelszenuwcellen met de bewegingszenuwcellen

Slide 15 - Tekstslide

Weg van impulsen
  • Bewuste reactie: prikkel - zintuig- impuls- gevoelszenuwcel - schakelcel- grote hersenen- bewegingszenuwcel - spier/klier
  • Reflex: prikkel - zintuig - impuls - gevoelszenuwcel - schakelcel - beweginszenuwcel - spier/klier (reflexboog).

Slide 16 - Tekstslide

3 typen zenuwcellen
sensorische of gevoelszenuwcellen ( geleiden impulsen van zintuigen naar het centrale zenuwstelsel)
motorische of bewegingszenuwcellen ( geleiden impulsen van het centrale zenuwstelsel naar spieren of klieren)
schakelcellen ( geleiden impulsen binnen het centrale zenuwstelsel en verbinden gevoelszenuwcellen met bewegingszenuwcellen)



Slide 17 - Tekstslide

Prikkel - Reactie
Wat zie je op de afbeelding?
A  Er is een zak patat (prikkel).
     De zintuigcellen in je ogen en neus geven signaaltjes af.  

B  Het signaal (impuls) is een elektrisch signaal dat door de 
     zenuwen naar de hersenen gaat (korte blauwe pijltjes in de 
     afbeelding). De hersenen verwerken de impulsen. 
     Nu weet je wat je ruikt en wat je ziet. 
    Je bent je er nu van bewust:  PATAT 
 
CD  De hersenen geven een signaal (impuls), via het 
        ruggenmerg en de zenuwen naar de armspieren. Er gaat 
        ook een impuls naar de speekselklieren in je mond.
        Reactie (respons): de arm beweegt : het meisje pakt ...
        Reactie (respons): het meisje  krijgt speeksel in je mond.
De zak patat
De zak patat is een prikkel
Een prikkel is informatie uit de omgeving
1
Zintuigstelsel
Alle zintuigen samen vormen het zintuigstelsel.
Zintuigen werken samen.
3
oog en neus
Dit zijn organen. 
In de organen bevinden zich zintuigcellen
2

Slide 18 - Tekstslide

Je moet kunnen uitleggen wat er is gebeurd in je lichaam als je reageert.

Bekijk de afbeelding. 

Je hebt gevoelszenuwen:
Die zenuwen lopen van 
je zintuig naar de hersenen


Je hebt bewegingszenuwen:
Die zenuwen lopen van
je hersenen naar je spieren


afbeelding 3
Je bent je er nu bewust van dat er geluid is!
Ander woord voor 'bericht'
Impuls (elektrisch signaaltje)

Slide 19 - Tekstslide

Het hormoonstelsel
  • Het hormoonstelsel bestaat uit hormoonklieren.
  • Hormoonklieren maken hormonen.
  • Hormonen worden vervoerd door het bloedvatenstelsel.
  • Het hormoonstelsel regelt vooral langzame, langdurige processen.

Slide 20 - Tekstslide

Hypofyse
  • Produceert groeihormoon.
  • Produceert andere hormonen die hormoonklieren beinvloeden.

Slide 21 - Tekstslide

Schildklier
  • Produceert het schildklierhormoon.
  • Dit hormoon beinvloedt de stofwisseling, de groei en de ontwikkeling.
  • Jood is noodzakelijk voor de vorming van het hormoon. Dit zit in o.a. in brood.

Slide 22 - Tekstslide

Eilandjes van Langerhans
  • Zijn groepjes cellen in de alvleesklier.
  • Produceren insuline en glucagon.
  • Deze hormonen regelen je glucosegehalte.
  • Insuline zet glucose om in glycogeen. Dit wordt opgeslagen in spieren en in de lever.
  • Glucagon maakt van glycogeen glucose.

Slide 23 - Tekstslide

Bijnieren
  • Maken het hormoon adrenaline.
  • Adrenaline zet glycogeen om in glucose.
  • Adrenaline is het enige hormoon met een snelle, kortdurende werking.

Slide 24 - Tekstslide

Diabetes
  • Ander woord voor suikerziekte.
  • De eilandjes van Langerhans produceren te weinig insuline. Het glucosegehalte stijgt.
  • Er zijn verschillende vormen van diabetes.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Eierstokken
  • De hypofysehormonen zorger ervoor dat  de eierstokken oestrogeen (vrouwelijke geslachtshormonen) gaan produceren.

  • Oestrogeen beinvloed het uiterlijk van het meisje (secundaire geslachtskenmerken).

  • Door oestrogeen worden de eicellen gerijpt.

Slide 27 - Tekstslide

Teelballen
  • De hypofysehormonen zorgen ervoor dat de teelballen testosteron (mannelijke geslachtshormonen) gaan produceren.

  • Testosteron beinvloed het uiterlijk van de jongen (secundaire geslachtskenmerken).

  • Testosteron zorgt ervoor dat er zaadcellen geproduceerd worden in de teelballen.

Slide 28 - Tekstslide

Hoe noemen we hersenen en ruggenmerg samen?
A
Zenuwstelsel
B
Hersenstelsel
C
Centraal zenuwstelsel
D
autonoom zenuwstelsel

Slide 29 - Quizvraag

De hersenstam behoort tot het centrale zenuwstelsel.
A
juist
B
onjuist

Slide 30 - Quizvraag

De hypofyse hoort bij het
A
Zenuwstelsel
B
Spierstelsel
C
Hormoonstelsel

Slide 31 - Quizvraag

Welk orgaanstelsel bestuurt ons gedrag?
A
Beenderstelsel
B
Spierstelsel
C
Zenuwstelsel
D
Scheidingsstelsel

Slide 32 - Quizvraag

Wat is de functie van gevoelszenuwcellen?
A
geleiden van zintuigcellen in je huid naar het centrale zenuwstelsel.
B
geleiden van het centrale zenuwstelsel naar je handspieren.
C
Impulsen geleiden binnen het centrale zenuwstelsel.

Slide 33 - Quizvraag

Wat is de functie van schakelcellen?
A
geleiden van zintuigcellen in je huid naar het centrale zenuwstelsel.
B
geleiden van het centrale zenuwstelsel naar je handspieren.
C
Impulsen geleiden binnen het centrale zenuwstelsel.

Slide 34 - Quizvraag

Wat is de functie van bewegingszenuwcellen?
A
geleiden van zintuigcellen in je huid naar het centrale zenuwstelsel.
B
geleiden van het centrale zenuwstelsel naar je handspieren.
C
Impulsen geleiden binnen het centrale zenuwstelsel.

Slide 35 - Quizvraag

Waar liggen de cellichamen van zenuwcellen?
A
in of vlakbij de zintuig
B
in of vlakbij de centrale zenuwstelsel
C
halverwege de zintuig en centrale zenuwstelsel

Slide 36 - Quizvraag

Het zenuwstelsel verwerkt impulsen die afkomstig zijn van zintuigen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 37 - Quizvraag

Van welke zenuwcellen liggen de cellichamen buiten het centrale zenuwstelsel
A
Bewegingszenuwcellen
B
Gevoelszenuwcellen
C
Schakelcellen

Slide 38 - Quizvraag

Welke zenuwcellen liggen in hun geheel in het centrale zenuwstelsel?
A
Bewegingszenuwcellen
B
Gevoelszenuwcellen
C
Schakelcellen

Slide 39 - Quizvraag

Het zenuwstelsel kan de werking van klieren regelen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 40 - Quizvraag

Wat doet het hormoonstelsel?
A
regelt langzame processen in het lichaam
B
regelt sneel processen in het lichaam

Slide 41 - Quizvraag


Wat is de functie van hormonen?
A
Hormonen verwerken de impulsen die afkomstig zijn van spiercellen
B
Hormonen zorgen voor het voedsel van het hormoonstelsel
C
Hormonen zorgen voor snelle reacties op prikkels
D
Hormonen regelen de werking van weefsels en organen die er gevoelig voor zijn.

Slide 42 - Quizvraag

Het hormoonstelsel regelt vooral snelle, kortdurende processen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 43 - Quizvraag

1. Het hormoonstelsel regelt processen in het lichaam door hormonen af te geven: dat heeft lang uitwerking

2. Het zenuwstelsel regelt processen in het lichaam door impulsen: dat is kort aanwezig
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar 2 nietwaar
D
1 nietwaar 2 waar

Slide 44 - Quizvraag

Slide 45 - Link

Slide 46 - Link

Slide 47 - Link

Slide 48 - Link

Slide 49 - Link

Slide 50 - Video

Slide 51 - Link

Slide 52 - Video