Grammatica blok 4

Grammatica
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Voorkennis
Voordat je aan deze paragraaf begint:
* kun je het werkwoordelijk gezegde, het onderwerp en het lijdend voorwerp in een zin benoemen. 
* kun je zinnen in zinsdelen verdelen
* kun je werkwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en voorzetsels benoemen. 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Link

Slide 4 - Link

Slide 5 - Link

Voorkennis ophalen
* opdracht 8 en 9 in je boek blz. 173

Slide 6 - Tekstslide

Aan het eind van deze paragraaf:
* kun je het meewerkend voorwerp in een zin benoemen
* kun je de bijwoordelijke bepalingen in een zin benoemen
* kun je de persoonlijke voornaamwoorden in een zin benoemen

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Link

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
Je stelt de volgende vraag:
Aan wie/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdende voorwerp?
Voorbeeld: 
De instructeur overhandigt het zwemdiploma aan Yasmine.
ww. gez: overhandigt
ond: de instructeur
lijd vw: het zwemdiploma
Aan wie/voor wie overhandigt de instructeur het zwemdiploma?
Antwoord: aan Yasmine

Slide 12 - Tekstslide

Nog een voorbeeld
De matrozen lieten de kapitein de haaien zien.
ww.gez: lieten zien
ond: de matrozen
lijd vw: de haaien
Aan wie/voor wie lieten de matrozen de haaien zien?
Antwoord: de kapitein
Meew vw: de kapitein

Slide 13 - Tekstslide

De kapitein stuurde de kustwacht een alarmerend bericht.
Wat is het meew. vw
A
De kapitein
B
De kustwacht
C
Een alarmerend bericht
D
Geen meew vw

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Een medewerker mailde een journalist het nieuws over de haaien.
Wat is het meew vw?
A
Een medewerker
B
Een journalist
C
Het nieuws
D
Geen meew.vw

Slide 16 - Quizvraag

De cameraman gaf zijn kinderen voor zijn vertrek snel een kus.
Wat is het meew.vw?
A
De cameraman
B
Zijn kinderen
C
Een kus
D
Geen meew.v.w

Slide 17 - Quizvraag

De journalist stelde aan zijn cameraman snel een paar vragen.
Wat is het meew vw
A
De journalist
B
Aan zijn cameraman
C
Een paar vragen
D
Geen meew.vw

Slide 18 - Quizvraag

Aan de president verzond de cameraman zijn mooiste beelden.
Wat is het meew.vw?
A
Aan de president
B
De cameraman
C
Zijn mooiste beelden

Slide 19 - Quizvraag

Uw jas kunt u aan mij geven.
Wat is het meew.vw?
A
Uw jas
B
U
C
Aan mij
D
Geen meew vw

Slide 20 - Quizvraag

Uw jas kunt u aan de kapstok hangen?
A
Uw jas
B
U
C
Aan de kapstok
D
Geen meew.vw

Slide 21 - Quizvraag

Tips
Let altijd goed op het bouwplan van de basiszin. Het werkwoord moet vragen om iemand die iets ontvangt.
Als je het voorzetsel "aan" kunt weglaten, dan is het zinsdeel een meew.vw. Je mag daarbij de zinsdelen verplaatsen.
Als je het voorzetsel " aan" kunt toevoegen, dan is het zinsdeel een meew.vw

Slide 22 - Tekstslide

Zelfstandig werken en verlengde instructie
Je maakt opdracht 14 zelfstandig
Extra hulp aan de instructietafel

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Link

Bijwoordelijke bepaling
Laatste deel van de zinsontleding:
Doel:
Je weet wat een bijwoordelijke bepaling is en je kunt dit herkennen in zinnen. 

Slide 26 - Tekstslide

Opdracht 17 en 18
Maak opdracht 17 en 18 in je schrift.
Gebruik de gele uitlegkaders over meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling. 
Moeilijk??
Bekijk de instructievideo's nog een keer!

Slide 27 - Tekstslide

Bouwplan
Iedere zin bestaat uit een bouwplan.
Zinsdelen.
Voor een zin heb je minimaal twee delen nog. Het bouwsteentje wat gebeurt er en het bouwsteentje wie doet het.

Slide 28 - Tekstslide

Bouwplan van een zin
Soms lijkt een zinsdeel een lijdend voorwerp, maar is het niet!
Wanneer geen lijdend voorwerp?
* Als de basiszin uit twee delen bestaat: er is niets of niemand nodig bij de handeling. 
* Als je geen antwoord kunt geven op de vraag: wie of wat + gezegde + onderwerp. 

Slide 29 - Tekstslide

Voorbeeld basiszin twee delen
Basiszin bestaat uit twee delen:
Ik ga met mijn moeder winkelen.
ww.gez=ga winkelen
onderwerp: ik
wie ga ik winkelen? X   wat ga ik winkelen? x

Slide 30 - Tekstslide

Voorbeeld basiszin drie delen
Pieter geeft een appel aan Jaap.
ww.gez=geeft
onderwerp=Pieter
lijdend voorwerp= wie geeft Pieter? x wat geeft Pieter?
lv= een appel

Slide 31 - Tekstslide

Opdracht 

Noteer de zinnen  van de volgende dia in je schrift:
Stap 1: Zoek de persoonsvorm (pv)
Stap 2: Verdeel de zin in zinsdelen
Stap 3: Zoek het werkwoordelijk gezegde (ww.gez.)
Stap 4: Zoek het onderwerp ( ow)
Stap 5: Zoek het lijdend voorwerp ( lv)
Stap 6: Zoek de bijwoordelijke bepaling (bwb)

Slide 32 - Tekstslide

Zinnen 
1. De ober vergat voor de klant schoon bestek mee te nemen.
2. De eigenaren van de webwinkel verkopen aan hun klanten graag een extra artikel.
3. Je moet je slippers aan de waterkant laten staan.
4. Victoria stond tijdens haar spreekbeurt voor het beeldscherm.
5. Geef je de beveiligers voor de detectiepoortjes je flesje water?

Slide 33 - Tekstslide