KGT2 File 3 mix

Voorbereiding Proefwerk
welke Tops en Tips
zou jij een klasgenoot geven?
1 / 7
volgende
Slide 1: Woordweb
Middelbare schoolvmbo k

In deze les zitten 7 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Voorbereiding Proefwerk
welke Tops en Tips
zou jij een klasgenoot geven?

Slide 1 - Woordweb

Prepositions - voorzetsels
Voorzetsels gebruik je om aan te geven waar je bent of hoe je ergens naar toe gaat. 
in- in  from - uit/van  to - naar on  -  op next to  - naast in front of - voor 
behind - achter  by - met 
You travel by train, by bus, by bike, by car, by plane, by ferry, but by or on foot

Slide 2 - Tekstslide

Klank - en woordbeeld
Woorden in het Engels kunnen (bijna) hetzelfde uitgesproken worden, maar een hele andere betekenis hebben. Leer de betekenis van de volgende woorden uit je hoofd. 
they’re (they are)  - zij zijn 
their  - hun 
there  - daar / er 
  
you’re (you are)  -ij bent / u bent / jullie zijn 
your - jouw / uw 
  
to - om te / naar 
too  - ook / te 
two  - twee

Slide 3 - Tekstslide

Past Simple
+  verb  ed/ eigen vorm
- didn't verb
? did...verb?

Irregular Verbs -
 please study them!!
Present Perfect
+ have/has + deelwoord
- haven't/hasn't deelwoord
? have/has .... deelwoord
deelwoord = verbed/eigen vorm

Slide 4 - Tekstslide

Irregular verbs / Quizlet
https://quizlet.com/449319424/bkgt2-file-2-irregularverbs-flash-cards/?x=1jqt

Slide 5 - Tekstslide

Present continuous 
Als je in het Engels vertelt dat je iets aan het doen bent, dan gebruik je 
am, are of is + (verb)ing. 
Dit is de present continuous. 


Je gebruikt dus een vorm van het werkwoord to be in de tegenwoordige tijd. Woorden waar je op kunt letten zijn bijvoorbeeld: now, right now, at the moment

Past continuous 
Als je vertelt dat je in het verleden iets aan het doen was, gebruik je 
was of were + (verb)ing
Dit is de past continuous. 


Je gebruikt dus een vorm van het werkwoord to be in de verleden tijd. 
Woorden waar je op kunt letten zijn bijvoorbeeld: when I was younger, yesterday, last week, last night, last year, the other day of een zinsdeel dat al in de verleden tijd staat.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide