Oefenen Nederlands-5b

Nederlands
Oefenen
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 3

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands
Oefenen

Slide 1 - Tekstslide

Lezen

Slide 2 - Tekstslide

Toen Vera 's ochtends de hal van de school in kwam, zag ze dat die twee galbakkies weer bezig waren, Dennis uit de tweede en zijn vriendje. Ze hadden de rugzak te pakken van een meisje uit haar klas. Hanneke heette ze, dacht Vera. De jongens waren met de rugzak aan het lummelen: ze gooiden hem in grote bogen naar elkaar toe terwijl Hanneke tussen hen stond te springen. Het huilen stond haar nader dan het lachen. Vera sprong naar voren, botste expres hard tegen Dennis en griste de rugzak uit de lucht. 
'Geef hier! Dat is mijn rugzak!' riep Dennis. 'Je moet met je poten van andermans spullen afblijven', zei Vera en knipoogde naar Hanneke die blij en opgelucht naar haar keek. 
'Wat hoor ik? Toch geen moeilijkheden?' hoorde ze achter zich. Daar stond Melvin, haar vriend uit de derde. Dennis en zijn vriend renden meteen weg. 

Slide 3 - Tekstslide

Wie is de hoofdpersoon?
A
Vera
B
Hanneke
C
Dennis
D
Melvin

Slide 4 - Quizvraag

Schrijf twee eigenschappen van de hoofdpersoon op.

Slide 5 - Open vraag

Wie zijn de bijfiguren?
Let op! Er zijn meerdere goede antwoorden.
A
Vera
B
Hanneke
C
Dennis
D
Melvin

Slide 6 - Quizvraag

Schrijf van elke bijfiguur één opvallende eigenschap op.

Slide 7 - Open vraag

Woordenschat

Slide 8 - Tekstslide

Wat is de betekenis van:
Jukbeen

Slide 9 - Open vraag

Wat is de betekenis van:
Lies

Slide 10 - Open vraag

Wat is de betekenis van:
Lamel

Slide 11 - Open vraag

Grammatica

Slide 12 - Tekstslide

Uitleg - Zelfstandig naamwoord
Je kunt een zelfstandig naamwoord aan 2 dingen herkennen:
  • Je kunt er een lidwoord voor zetten.
  • Je kunt het in het meervoud zetten. 

Slide 13 - Tekstslide

Kijk goed naar de woorden hieronder. Noteer alleen de woorden die een zelfstandig naamwoord zijn.

Beetje/ Tennisbal / Klok / Leuk / Blad / Wit / Schattig / Mond / Blauw / Negen / Erg / Koffie / Donker / Flatgebouw / Leeg / Groot / Stoel / Op / Fles / Boven​

Slide 14 - Open vraag

Uitleg - Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. 

Bijvoorbeeld: Een blauwe lucht

Blauw zegt in deze zin iets over de lucht. Blauw is een bijvoeglijk naamwoord. 

Slide 15 - Tekstslide

Kijk goed naar de woorden hieronder. Noteer alleen de woorden die een bijvoeglijk naamwoord zijn.

Wit / Tafel / Lekker / Warm / Over / Boom / Het / Sterk / Laptop / Een / Vijf / Hoog / Vrouw / Lamp / Lang / Fiets / Gemeen / Grappig.

Slide 16 - Open vraag

Lees de tekst. Op de volgende dia's staan de vragen.
Stokoude ooievaar

Ooievaars in het wild worden vijftien jaar oud. In Gorssel woont een ooievaar van zesentwintig jaar. Samen met zijn (tweede) vrouwtje heeft hij een nest met twee jongen. En de bejaarde vogel zorgt ook voor hen!

Slide 17 - Tekstslide

In de titel en de hele tekst staan....
A
drie lidwoorden
B
vier lidwoorden
C
vijf lidwoorden
D
zes lidwoorden

Slide 18 - Quizvraag

In de titel en de hele tekst staan...
A
10 zelfstandig naamwoorden
B
11 zelfstandig naamwoorden
C
12 zelfstandig naamwoorden
D
13 zelfstandig naamwoorden

Slide 19 - Quizvraag

Leesvaardigheid

Slide 20 - Tekstslide

Lees de tekst en beantwoord de vragen
Tekst 1
Deze week kost een pond Engelse drop slechts 1 euro. Alleen in de dropshop 'Black and Salt' op winkelcentrum Walburg!

Slide 21 - Tekstslide

Wat wil de schrijver van tekst 1?
A
Informatie geven.
B
Je vermaken.
C
Zijn mening geven.
D
Je overhalen iets te doen.

Slide 22 - Quizvraag

Voor wie is tekst 1 bedoeld?
A
Alleen voor jongeren die van koek houden.
B
Alleen voor bejaarden die van snoep houden.
C
Voor iedereen die van drop houden.
D
Alleen voor jongeren die Engels leuk vinden.

Slide 23 - Quizvraag

Lees de tekst en beantwoord de vragen
Tekst 2
De bushalte aan de Hoofdstraat is tijdelijk opgeheven. U kunt in- en uitstappen bij de halte aan het Stationsplein, bij het spoorwegstation. Bezoekers van de jongerenbeurs 'Verzamelen' moeten de halte Zeeburgerweg nemen om bij de beurs te komen.

Slide 24 - Tekstslide

Wat is de bedoeling van tekst 2?
A
Informatie geven.
B
Je vermaken.
C
Verslag doen van een gebeurtenis.
D
Je overhalen iets te doen.

Slide 25 - Quizvraag

Voor wie is tekst 2 belangrijk?
A
Treinreizigers
B
Busreizigers
C
Verzamelaars
D
Alle jongeren

Slide 26 - Quizvraag

Lees de tekst en beantwoord de vragen
Tekst 3
Ik kijk elke dag naar het Jeugdjournaal. Je ziet en hoort dan het laatste nieuws. Het is heel interessant, vind ik. Ze leggen alles heel goed en duidelijk uit. Mijn vader kijkt ook vaak mee. 'Nu snap ik veel beter hoe het in elkaar zit', zegt hij regelmatig. 

Slide 27 - Tekstslide

Wat wil de schrijver van tekst 3?
A
Informatie geven.
B
Je vermaken.
C
Zijn mening geven.
D
Je overhalen iets te doen.

Slide 28 - Quizvraag

Waar zou je tekst 3 kunnen tegenkomen?
A
In de krant, als nieuwsbericht
B
In een recept.
C
In een e-mailbericht
D
In een gebruiksaanwijzing.

Slide 29 - Quizvraag

Een goede tekst bestaat uit de volgende indeling:
Inleiding - middenstuk - slot
A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quizvraag

Lees de tekst, de vraag staan op de volgende dia. 
Het verslag
Voor het vak Nederlands moeten alle leerlinen een leesverslag maken. Ze moeten verschillende zaken opschrijven. Het moet niet te lang worden, anders zit mevrouw Peters urenlang na te kijken. Ze heeft meer dan honderd leerlingen. Dat belooft wat!

Slide 31 - Tekstslide

Er staan drie onderstreepte woorden in de vorige tekst. Waar verwijzen deze woorden naar?

Slide 32 - Open vraag

Spelling

Slide 33 - Tekstslide

Uitleg: stam van werkwoorden
De stam van een werkwoord krijg je als je van de hele werkwoord -en afhaalt. 

Werken  -en  = werk
Geloven - en = gelov

Het kan zijn dat woorden dan 'raar' geschreven worden. De stam heb je nodig om werkwoorden in de verleden tijd goed op te schrijven. Hierover komt later meer uitleg. 

Slide 34 - Tekstslide

Wat is de stam van:
Lezen

Slide 35 - Open vraag

Wat is de stam van:
Beloven

Slide 36 - Open vraag

Wat is de stam van:
Maken

Slide 37 - Open vraag

Wat is de stam van:
Verhuizen

Slide 38 - Open vraag

Schrijf het meervoud op van:
Bejaarde

Slide 39 - Open vraag

Schrijf het meervoud op van:
Elleboog

Slide 40 - Open vraag

Schrijf het meervoud op van:
Tafel

Slide 41 - Open vraag

Schrijf het meervoud op van:
Doos

Slide 42 - Open vraag

Schrijf het meervoud op van:
TV

Slide 43 - Open vraag

Schrijf het meervoud op van:
Aarbei

Slide 44 - Open vraag

Schrijf het meervoud op van:
Bureau

Slide 45 - Open vraag

Schrijf het meervoud op van:
Baby

Slide 46 - Open vraag

Let op!
Nog niet iedereen heeft zijn/haar stageverslag ingeleverd. Deze week is je laatste kans om het in te leveren. 

Slide 47 - Tekstslide