Formuleren

Interview
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Interview

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Wat ging er mis?

Slide 3 - Woordweb

Aan het eind van deze lessen...
Kun je de verwijswoorden die/dat correct gebruiken.
Kun je de trappen van vergelijking goed gebruiken.
Kun je een interview doen met open vragen.
Kun je artikel schrijven.
Krijg je een cijfer (weging 1) voor jouw artikel.

Slide 4 - Tekstslide

Einddoel
Een artikel met een titel, inleiding en kern. In het artikel verwerk je het interview.

Slide 5 - Tekstslide

Het interview voorbereiden
Kies iemand die je kunt interviewen.
Bedenk een onderwerp.
Lees je op internet en social media in.
Bereid open vragen voor.

Slide 6 - Tekstslide

Open vragen
Open vragen beginnen met een woorden als:
  • Wie? 
  • Welke? 
  • Waar, waarheen, waarvandaan? 
  • Wanneer, hoe laat, hoe lang, hoe vaak? 
  • Hoe? 
  • Waarom, waardoor, hoezo, waartoe?
  • Wat voor? 

Slide 7 - Tekstslide

Het interview afnemen
Stel de geïnterviewde op zijn gemak.
Neem het geluid op en meld dat je dit doet. (Je hoeft dit niet in te leveren! Dit doe je puur om zelf het artikel te kunnen maken.)
Luister goed.
Laat de geïnterviewde uitpraten en reageer op de antwoorden.
Vraag naar voorbeelden.
Durf af te wijken van je vragen en vraag door (vervolgvraag).
Stel je per ongeluk een gesloten vervolgvraag, vraag dan om toelichting.
Geef niet je (negatieve) mening.



Slide 8 - Tekstslide

De inleiding schrijven
Maak duidelijk wie je geïnterviewd hebt.
Maak duidelijk waar het interview over gaat.




Slide 9 - Tekstslide

De kern schrijven
Geef meer informatie over de geïnterviewde.
Gebruik citaten:
Evi vertelt: "Ik ben gek op katten."
"Ik ben gek op katten", vertelt Evi. "Het zijn echt superleuke dieren."




Slide 10 - Tekstslide

Het slot schrijven
Het slot is afhankelijk van je interview. 
Ideeën:
  • een samenvatting
  • een boodschap die de geïnterviewde mee wil geven
  • een vooruitblik op de toekomst
Een interview heeft niet altijd een slot nodig.


Slide 11 - Tekstslide

Verwijswoorden
Verwijswoorden wijzen meestal terug naar een woord dat eerder is genoemd. Zoek in de tekst welk woord dit is. 

Je vindt deze stof terug in hoofdstuk 2 bij Formuleren.

Slide 12 - Tekstslide

Die - dat
Naar een de-woord verwijs je met die.
Naar een het-woord verwijs je met dat.

Voorbeeld:
De hond die altijd blaft.
Het paard dat in de wei staat.

Slide 13 - Tekstslide

Deze - dit
Naar een de-woord verwijs je met deze.
Naar een het-woord verwijs je met dit.

Voorbeeld:
Deze fiets staat in de weg.
Dit meisje is erg knap. 

Slide 14 - Tekstslide

Dus...
Die en deze horen bij een de-woord.
Dat en dit horen bij een het-woord.

Slide 15 - Tekstslide

Vergelijkingen
We testen eerst je kennis.

Slide 16 - Tekstslide

Wat hoort op de lege plek?
Een koe is groter _ een kip.
A
als
B
dan

Slide 17 - Quizvraag

Als - dan
Als en dan gebruik je bij vergelijkingen.
Bij gelijkheid gebruik je als, bij ongelijkheid gebruik je dan.

Voorbeeld:
Eva is net zo groot als Anna.
Tom is groter dan Stefan.

Slide 18 - Tekstslide

Wat hoort er op de lege plek?
Het wordt morgen kouder _ vandaag.

Slide 19 - Open vraag

Wat hoort op de lege plek?
Tuur is even vrolijk ___ Eefje.
A
als
B
dan

Slide 20 - Quizvraag

Wat hoort op de lege plek?
Tuur is niet even vrolijk ___ Eefje.
A
als
B
dan

Slide 21 - Quizvraag

Als/dan-reeks

Slide 22 - Tekstslide