Paragraaf 1.1 Krachten om je heen (II)

1 / 32
volgende
Slide 1: Link
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Link

Wat vind jij van het politiegeweld in Amerika tegen zwarte amerikanen?

Slide 2 - Open vraag

Hoofdstuk 1: Krachten

Slide 3 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Opening
  • Terugblik op vorige week
  • vervolg paragraaf 1.1
  • Zelfstandig aan de slag
  • Start paragraaf 1.2

Slide 4 - Tekstslide

Welke vervorming is tijdelijk?
plastische of elastische
A
plastische vervorming
B
elastische vervorming
C
beide zijn tijdelijke
D
beide zijn blijvend

Slide 5 - Quizvraag

Kan je krachten zien?
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quizvraag


Met welke soort vervorming
hebben we te maken
in de afbeelding?
A
Plastische vervorming
B
Brosse vervorming
C
Mechanische vervorming
D
Elastische vervorming

Slide 7 - Quizvraag

Wat voor soort
vervorming is
hier te zien
A
Elastische vervorming
B
Plastische vervorming

Slide 8 - Quizvraag

Beyza zakt weg in pas gevallen sneeuw.
Er is dan sprake van:

A
elastische vervorming van de sneeuw
B
plastische vervorming van de sneeuw.
C
geen merkbare vervorming van de sneeuw.

Slide 9 - Quizvraag

In welk van onderstaande voorbeelden is er sprake van plastische vervorming?
A
Een fietsband wordt flink ingedrukt als Wietske op haar fiets gaat zitten
B
Een polsstok buigt flink door tijdens een sprong van een atleet
C
Jara verbuigt een paperclip om daarmee haar iPad te resetten.
D
Een boom buigt ver mee met een hevige windvlaag

Slide 10 - Quizvraag

Is er maar één soort kracht?
A
Ja, alle krachten zijn hetzelfde.
B
Nee, er zijn meer soorten krachten.
C
Nee, dat hangt van de plaats af.
D
Ja, dat is de spierkracht.

Slide 11 - Quizvraag

Noem 3 soorten krachten?

Slide 12 - Open vraag

Paragraaf 1.1 Krachten om je heen
Krachten geven we weer met de letter F (Force), en heeft als eenheid N (Newton).

We kennen veel soorten krachten:
Veerkracht (Fv)               Spankracht (Fs
Spierkracht (Fsp)           Magnetische kracht (Fmag
Zwaartekracht (Fz)

Slide 13 - Tekstslide

Paragraaf 1.1 Krachten om je heen
Dit is ook met een formule te berekenen:

                                                  𝐹𝑧=𝑚 ∙𝑔

𝑔=𝑔𝑟𝑎𝑓𝑖𝑡𝑎𝑡𝑖𝑒𝑐𝑜𝑛𝑠𝑡𝑎𝑛𝑡𝑒 9,8 𝑁⁄𝑘𝑔

Dus wil je de zwaartekracht uitrekenen: De massa (in kg) maal de grafitatieconstante (9,8 N/kg) is de zwaartekracht

Slide 14 - Tekstslide

Huiswerk
Zijn er nog vragen over het huiswerk?

H3: 
Maak de vragen 1, 3, 4, 5, 8
A3:
Maak de vragen 1(abc), 2, 3, 9

Slide 15 - Tekstslide

Leerdoelen
  • De leerling kent de 3 eigenschappen van een vector. 
  • De leerling kan krachtenschalen gebruiken
  • De leerling kan het zwaartepunt van regelmatige en onregelmatige voorwerpen vinden.

Slide 16 - Tekstslide

Paragraaf 1.1 Krachten om je heen
Krachten kunnen we dus niet zien, maar wel zichbaar maken. Dat doen we door ze te tekenen. Krachten geven we dan weer met behulp van een pijl, een vector. 

Slide 17 - Tekstslide

Paragraaf 1.1 Krachten om je heen
Die vectoren hebben 3 eigenschappen:
  • Een lengte (de grootte van de kracht)
  • Een richting (de richting waarheen de kracht gaat)
  • een beginpunt (waar de kracht begint met werken)

Slide 18 - Tekstslide

Paragraaf 1.1 Krachten om je heen
Om die krachten te tekenen moeten we ook weten wat de krachtenschaal is. Is een vector van 5 cm altijd een grotere kracht dan een vector van 3 cm?

De krachtenschaal verteld met hoeveel kracht 1 cm overeen komt. bv. 1 cm ≙ 5 N  of 1 cm ≙ 100 N

Slide 19 - Tekstslide

Teken een 3 blokjes en teken een kracht van 40 N die omlaag gaat. krachtenschaal 1 cm ≙ 10N/20N/40N

Slide 20 - Open vraag

Paragraaf 1.1 Krachten om je heen
De zwaartekracht werkt op elk deel van een voorwerp, maar het is onmogelijk om al die vectoren te tekenen, dus we doen net of het in 1 plek werkt, het Zwaartepunt.

Slide 21 - Tekstslide

Zelfstandig aan de slag
Wat?             Maken paragraaf 1.1 (h3/a3)
Hoe?             Alleen
Hoe lang?  ong. 20 minuten
Vraag?         Vraag het fluisterend aan je buurman/vrouw.
                        Weet die het ook niet? Steek dan je vinger op
Klaar?           Kijk nog eens naar paragraaf 1, probeer in een paar zinnen de                                  paragraaf te samenvatten  

Slide 22 - Tekstslide

Wat is bij het TEKENEN van krachten het allerbelangrijkst?
A
Grootte
B
Richting
C
Aangrijpingspunt
D
Allemaal even belangrijk.

Slide 23 - Quizvraag

het zwaartepunt van een voorwerp zit altijd in het midden
A
waar
B
niet waar

Slide 24 - Quizvraag

waar ligt het zwaartepunt?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 25 - Quizvraag

waar ligt het zwaartepunt?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 26 - Quizvraag

Een voorwerp is stabiel wanneer het zwaartepunt zich boven het steunvlak bevindt.
A
waar
B
niet waar

Slide 27 - Quizvraag

Leerdoelen
  • De leerling kan in natuurkundige begrippen uitleggen wat evenwicht is.
  • De leerling weet hoe je krachten kunt meten. 

Slide 28 - Tekstslide

Paragraaf 1.2 Krachten in evenwicht
Krachten konden 3 "effecten" hebben. Vorm verandering, bewegingsveranderen, geen zichtbare gevolgen. In die laatste situatie spreken we over evenwicht. 

De krachten zijn dan aan beide kanten even groot waardoor er niets lijkt te gebeuren. 

Slide 29 - Tekstslide

Paragraaf 1.2 Krachten in evenwicht
Evenwicht is er in verschillende situaties. Als jij op je stoel zit of staat op de grond. De zwaartekracht trekt je dan naar beneden, maar je wordt ergens ook naar boven geduwt (anders zou je door de grond heen zakken) Die kracht (tegengesteld aan de zwaartekracht) noemen we de normaalkracht.

Slide 30 - Tekstslide

Paragraaf 1.2 Krachten in evenwicht
Van dat evenwicht kunnen we gebruik maken als we krachten willen meten. Op een weegschaal of met een krachtmeter (veerunster) gebruiken we dat. De zwaartekracht trekt ons naar beneden en door de normaalkracht of veerkracht worden we omhoog gehouden, de wijzers laten dus eigenlijk zien hoe groot die zwaartekracht is

Slide 31 - Tekstslide

Zelfstandig aan de slag
Wat?             Maken paragraaf 1.2 (h3: 12a, 15, 20 /a3:17, 23, 24, 25)
Hoe?             Alleen
Hoe lang?  ong. 5 - 10 minuten
Vraag?         Vraag het fluisterend aan je buurman/vrouw.
                        Weet die het ook niet? Steek dan je vinger op
Klaar?           Kijk nog eens naar paragraaf 1, probeer in een paar zinnen de                                  paragraaf te samenvatten  

Slide 32 - Tekstslide