Quiz verhaalanalyse

Quiz verhaalanalyse
Ken je de termen uit de verhaalanalyse nog?
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Quiz verhaalanalyse
Ken je de termen uit de verhaalanalyse nog?

Slide 1 - Tekstslide

Wat is fictie?
A
Een werk dat waargebeurd is.
B
Een werk dat geheel of gedeeltelijk verzonnen is.
C
Een werk dat uitsluitend gebaseerd is op feiten.
D
Een werk dat alleen uit historische feiten bestaat.

Slide 2 - Quizvraag

Wat is non-fictie?
A
Een verzonnen verhaal.
B
Een werk dat gebaseerd is op feiten en werkelijkheid.
C
Een roman.
D
Een mythe of legende.

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een autobiografie?
A
Een roman geschreven door iemand anders over een bekend persoon.
B
Een boek geschreven door een persoon over zijn eigen leven.
C
Een roman over historische gebeurtenissen.
D
Een fictief verhaal over een persoon.

Slide 4 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met een alter ego?
A
Het personage dat in het verhaal het hoofdthema vertegenwoordigt.
B
Het tweede karakter in een verhaal.
C
Een ander personage of een tweede zelf van de auteur.
D
Het personage dat de verteller is.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is autofictie?
A
Een roman over een fictief personage.
B
Een werk waarin een schrijver zijn eigen leven mengt met verzonnen elementen.
C
Een autobiografie.
D
Een fictief werk over fictieve gebeurtenissen.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een biografie?
A
Een roman over een uitvinder.
B
Het levensverhaal van een fictief personage.
C
Het levensverhaal van een echt persoon, geschreven door iemand anders.
D
Een gedicht over het leven van een beroemde persoon.

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen lectuur en literatuur?
A
Lectuur is altijd fictie, literatuur niet.
B
Literatuur is altijd moeilijk te begrijpen, terwijl lectuur gemakkelijk is.
C
Lectuur is populair leesvoer, literatuur is kunstzinniger.
D
Er is geen verschil.

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een motto?
A
Een korte samenvatting van het boek.
B
Een zin aan het einde van het boek.
C
Een reclame voor het boek.
D
Een tekstfragment dat de bedoeling van het boek weergeeft.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een opdracht in een boek?
A
Een verklaring van de auteur over de inhoud van het boek.
B
Een verklaring over de rol van het boek in de samenleving.
C
Een mededeling van de schrijver die het werk aan iemand opdraagt.
D
Een inleiding door de uitgever.

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent intertekstualiteit?
A
Het verwijzen naar andere teksten in een werk.
B
Het gebruik van de oorspronkelijke tekst in een nieuw werk.
C
Het vertalen van een tekst naar een andere taal.
D
Het vergelijken van twee verschillende boeken.

Slide 11 - Quizvraag

Wat zijn personages in een verhaal?
A
De plaats en tijd waar het verhaal zich afspeelt.
B
De vertellers van het verhaal.
C
De figuren die handelen en door het verhaal heen bewegen.
D
De schrijvers die het verhaal creëren.

Slide 12 - Quizvraag

Wat zijn flat characters?
A
Personages die zich in de loop van het verhaal ontwikkelen.
B
Eenvoudige personages die niet veel diepgang vertonen.
C
De belangrijkste personages in het verhaal.
D
Personages die in de verhaallijn veel veranderen.

Slide 13 - Quizvraag

Wat zijn round characters?
A
Personages die niet veel actie ondernemen.
B
Complexe personages met een diepere ontwikkeling.
C
Personages die altijd het goede doen.
D
Personages met weinig emoties.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is directe karakterisering?
A
Het tonen van een personage via zijn acties.
B
Het geven van een beschrijving van een personage door de verteller.
C
Het gebruik van metaforen om een personage te omschrijven.
D
Het begrijpen van het karakter door de innerlijke monoloog van het personage.

Slide 15 - Quizvraag

Wat is indirecte karakterisering?
A
Het leren over een personage via zijn gedrag, dialoog en interacties.
B
Het tonen van de acties van een personage zonder een expliciete uitleg.
C
Het gebruik van een ander personage om het karakter te beschrijven.
D
Het beschrijven van de fysieke kenmerken van een personage.

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een karikatuur?
A
Een gedetailleerde weergave van een personage.
B
Een personage dat symbool staat voor een groter maatschappelijk probleem.
C
Een personage zonder duidelijke eigenschappen.
D
Een overdreven en vaak humoristische weergave van een personage.

Slide 17 - Quizvraag

Wat zijn 'speaking names'?
A
Namen die een symbolische betekenis hebben.
B
Namen die iets onthullen over het karakter van een personage.
C
Namen die afkomstig zijn uit de mythologie.
D
Namen die alleen in bepaalde culturen betekenis hebben.

Slide 18 - Quizvraag

Wat is causaliteit in een verhaal?
A
Het uitleggen van de uiteindelijke conclusie van het verhaal.
B
De manier waarop de tijd door het verhaal heen wordt gepresenteerd.
C
Het verband tussen oorzaak en gevolg in de gebeurtenissen van het verhaal.
D
De volgorde van de scènes in het verhaal.

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een queeste?
A
Een lange en gevaarlijke zoektocht naar een persoon of object.
B
Een korte, onverwachte gebeurtenis in het verhaal.
C
Het conflict tussen de hoofdpersonages.
D
Een afsluitende scène in een roman.

Slide 20 - Quizvraag

Wat is een sleutelscène?
A
Een scène die het karakter van de hoofdpersoon beschrijft.
B
Een scène die het conflict introduceert.
C
Een belangrijke scène die het verhaal vooruit helpt.
D
Een scène aan het begin van het boek.

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de 'fabel' van een verhaal?
A
Het verhaal van een mens die zijn leven verandert.
B
Het verloop van het verhaal.
C
Het verhaal in logische en chronologische samenhang.
D
Een verhaallijn die niet van begin tot eind vertelt wordt.

Slide 22 - Quizvraag

Wat is een sleutelroman?
A
Een roman die fictieve elementen bevat.
B
Een roman waarin de personages en gebeurtenissen verwijzen naar de werkelijkheid.
C
Een boek dat zich afspeelt in een andere tijd.
D
Een roman die vol met symboliek is.

Slide 23 - Quizvraag