Debatles (1) ISK

Het debat
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 180 min

Onderdelen in deze les

Het debat

Slide 1 - Tekstslide

Het debat (1)
In de politiek wordt er veel met elkaar gedebatteerd. Er wordt gedebatteerd over verschillende thema's, zoals bijvoorbeeld de opvang van asielzoekers. 
debatteren=proberen elkaar te overtuigen van je mening door middel van argumenten. 
Overtuigen=ervoor zorgen dat iemand er hetzelfde over gaat denken.
argument      = waarom je het wel of niet eens bent met de                                          stelling
Een argument herken je vaak aan de volgende woorden: want, omdat, namelijk, dus, enz.

Slide 2 - Tekstslide

Het debat (2)
stelling           = een uitspraak waarover je een mening kunt hebben. Voorbeeld: De verkoop van elektronische sigaretten moet verboden worden.

standpunt     = het wel of niet eens zijn met de stelling, een standpunt begint vaak met 'Ik vind...'  Voorbeeld: ik vind dat elke winkel zelf mag kiezen of hij elektronische sigaretten verkoopt.

Slide 3 - Tekstslide

School moet om 10.00 uur beginnen, (want dan zijn de leerlingen beter uitgerust.) Wat staat er tussen haakjes?
A
standpunt
B
argument

Slide 4 - Quizvraag

School moet om 10.00 uur beginnen, (want dan zijn de leerlingen beter uitgerust.) Aan welk signaalwoord herken je dit?
A
moet
B
dan
C
want
D
beter

Slide 5 - Quizvraag

School begint veel te vroeg.
Is dit een feit (=wat vaststaat en wat je kunt controleren) of een mening?
A
feit
B
mening

Slide 6 - Quizvraag

De school begint om 8.20 uur.
Is dit een feit (=wat vaststaat en wat je kunt controleren) of een mening?
A
feit
B
mening

Slide 7 - Quizvraag

Iedereen zou naar school moeten gaan.
A
feit
B
mening

Slide 8 - Quizvraag

Wat staat er tussen [ ]?

Mensen moeten minder vlees eten, {omdat dat gezonder voor hun lichaam is].
A
stelling
B
argument

Slide 9 - Quizvraag


Mensen moeten minder vlees eten, {omdat dat gezonder voor hun lichaam is].
Aan welk signaalwoord herken je dit?
A
minder
B
moeten
C
dat
D
omdat

Slide 10 - Quizvraag

Wat staat er tussen [ ] ?

[Het is goed om een hobby te hebben], dat maakt je een gelukkiger mens.
A
stelling
B
argument

Slide 11 - Quizvraag

Hoeveel argumenten worden er hier genoemd?
Het is goed om op een sportclub te gaan. Je wordt er gezonder door en je leert er nieuwe mensen kennen.
A
1
B
2
C
3

Slide 12 - Quizvraag

Hoeveel argumenten worden er hier genoemd?
Het is goed om op een sportclub te gaan. Je wordt er gezonder door en je leert er nieuwe mensen kennen.
A
1
B
2
C
3

Slide 13 - Quizvraag

Vapen in de omgeving van scholen moet verboden worden.
Bedenk een argument bij deze stelling. Je mag voor of tegen de stelling zijn.
timer
2:00

Slide 14 - Open vraag

Opdracht
  • Schrijf zoveel mogelijk argumenten op bij de volgende stelling.
  • Schrijf argumenten voor en argumenten tegen de stelling op. In een debat moet je bedenken wat de ander gaat zeggen. 
  • Daarna gaan we hier kort over debatteren.

Slide 15 - Tekstslide

Regels tijdens het debat
  1. Als je iets wilt zeggen, ga je staan.
  2. Je mag pas praten als de gespreksleider/docent je aanwijst.
  3. Je laat de ander uitpraten.
  4. Je hebt respect voor de mening van de ander.
  5. Je gebruikt nette woorden en scheld elkaar niet uit.

Slide 16 - Tekstslide

Stelling
Tijdens een gesprek moet je nooit op je telefoon kijken.
timer
3:00

Slide 17 - Tekstslide

Argumenten zoeken bij een stelling
Wat: We gaan oefenen met het formuleren van argumenten.
Hoe: De klas wordt verdeeld in groepjes van 2 of 3 personen. In totaal zijn er twee stellingen. Eén stelling per twee groepjes: het ene groepje is voor de stelling, het andere groepje is tegen de stelling. In jouw groepje formuleer je argumenten (voor of tegen de stelling).
Tijd: Tot het einde van de les. Volgende week gaan we debatteren.
Klaar? Zoek ook op het internet: kun je meer argumenten vinden? Schrijf ze duidelijk op.

Slide 18 - Tekstslide

Debat
Twee groepjes: één stelling.
Het ene groepje is voor, het andere groepje is tegen.
REGELS:
- Je laat elkaar uitspreken
- Je blijft respect voor elkaar hebben
- Als iemand spreekt, is de rest stil
- De groepjes die niet meedoen, zijn het 'publiek': zij kiezen welk groepje gewonnen heeft.

Slide 19 - Tekstslide