Grammatica 3.5

Grammatica 3.5 
Persoonlijk- en bezittelijk voornaamwoord, telwoorden en het verschil tussen het zelfstandig werkwoord en het hulpwerkwoord 

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammatica 3.5 
Persoonlijk- en bezittelijk voornaamwoord, telwoorden en het verschil tussen het zelfstandig werkwoord en het hulpwerkwoord 

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les 
  • Woorden 3.5
  •  De woorden van 3.5 oefenen we de laatste 5 minuten van de les nog even met quizlet.

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag 
  • Persoonlijk- en bezittelijk voornaamwoord, telwoorden en het verschil tussen het zelfstandig werkwoord en het hulpwerkwoord

Slide 3 - Tekstslide

Welke lidwoorden ken je?

Slide 4 - Open vraag

Zelfstandige naamwoord:

- mensen

- dieren

- planten

- dingen

- namen

Slide 5 - Tekstslide

Hij heeft een koekje gepakt.
gepakt = ...
A
bn
B
vz
C
zelfst ww
D
ww

Slide 6 - Quizvraag

Mijn broer heeft veel boeken.
veel = ...
A
bn
B
zn
C
vz
D
telw

Slide 7 - Quizvraag

Mijn broer heeft veel boeken.
mijn = ...
A
vz
B
bez.vnw
C
pers vnw
D
bn

Slide 8 - Quizvraag

Persoonlijk voornaamwoord

Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar:


 een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken.


ik, hij, zij, het, wij, jullie, ons,

jou, ons, hen, mij, hem..........

Slide 9 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord

Het bvnw geeft een bezit aan. Het komt voor samen met een ZN.


Dat is mijn fiets.

Het is jouw boek.

Daar loopt zijn vader.

Slide 10 - Tekstslide

Let op:

Dat is mijn boek.      bez. vnw.

Dat boek is van mij.   pvnw

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Mijn vader heeft ons gisteren gebracht.
ONS=...
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 13 - Quizvraag

Hij bracht ons naar dat feest.

Wat voor soort is het woord HIJ?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Het woord ZEVENDE is een:
A
B
C
hoofdtelwoord
D
rangtelwoord

Slide 16 - Quizvraag

Welke zijn hoofdtelwoorden
A
1.2.3.4.5.6.
B
eerste, laatste, acht
C
die,deze , dit , acht
D
de, het, een.

Slide 17 - Quizvraag

Huiswerk:
3.7 grammatica: opdracht 1,3,4 en 6

Volgende les: slierttikkertje ;)

Slide 18 - Tekstslide