Unidad 1 4 VWO

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

El programa de hoy

kennismaken met het Spaans

trabajamos en grupos, 3-4 personas

uno

dos

tres

cuatro 

cinco

Tarea 1

Waarom hebben jullie Spaans gekozen? Noteer alle redenen van jullie groepsgenoten in de volgorde van hele belangrijke reden - minst belangrijke reden. 

Tarea 2

Je krijgt een kaart van Spanje. Noteer op de kaart wie van jullie groepsgenoten waar is geweest (met de naam erbij)

In Spanje worden nóg drie talen gesproken. Weten jullie welke talen dat zijn en waar ze worden gesproken? Noteer dit op de kaart. 

Tarea 3

Je krijgt een kaart van Latijns-Amerika. Bedenk in welke landen er Spaans wordt gesproken, en kleur vervolgens de landen met de meeste sprekers rood, en de overige Spaanssprekende landen in een kleur naar keuze.

Tarea 4

Wat weten jullie al van het Spaans? Schrijf met je groepje zoveel mogelijk woorden/ zinnetjes op die je al kent.

El programa de hoy

Doelen: voorstellen & Spaanse namen

Uitspraak

Begroeten & afscheid nemen

Tellen 0-10

Tareas

TB 2a, p. 10: Kun je de namen van de beroemdheden ook uitspreken?

TB 2b: noteer de namen.

TB 3, p. 10: maar dan met een fictieve Spaanse naam uit het paarse blok.

TB 4, p. 10: even snel doornemen.

TB 5, p. 11

El programa de hoy:

waar komen Spaanse woorden vandaan?

Hoe zit het met het geslacht van Spaanse woorden en hoe maak je het meervoud in het Spaans?

TB 7, p. 12

Zoek in de tekst de vertaling van de volgende woorden:

1. Spaanse steden                            7. De officiële taal                               

2. Baskenland                                     8. de autonome regio

3. de jongen/ het meisje                9. Galicië 

4. in Spanje                                          10. de naam                                       

5. Catalonië                                           11. verschillend                                    6. bijvoorbeeld                                

TB 9, p. 13

Uit welke vijf talen heeft het Spaans veel woorden opgenomen?

1.

2.

3.

4. 

5. 

Welk woord heeft welke oorsprong?

el aguacate (= de avocado), el agua (het water), el análisis (de analyse), la hamburguesa (=de hamburger) el albericoque (= de abrikoos) 

1. latijn: 

2. arabisch:

3. grieks: 

4. inheemse talen:

5. engels:

Programa de hoy

TB 12, p. 14: ¿Para qué estudias español? 

TB 13, p. 14/15: Werkwoorden op -ar

TB 14, p. 15

TB 14: Estudio español para ...

Estudio español para viajar a España.

Estudio español para hablar con mi familia en España.

Estudio español para vivir en España en el futuro.

Estudio español porque es un idioma bonito/ importante.

Estudio español porque me gusta aprender idiomas.

Estudio español porque es fácil/ práctico. 

Afronden unidad 1

Laatste twee puntjes:

- ¿Qué significa ....?

- klemtoonregels: WB p. 12 

In groepjes:

Invullen WB pp. 13 & 14

Maak de test op p. 15