1Ha Spelling-H.3-meervouden

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weten jullie weer wat een zelfstandig naamwoord is en kun je het meervoud schrijven van woorden die op ie of ee eindigen.   

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weten jullie weer wat een zelfstandig naamwoord is en kun je het meervoud schrijven van woorden die op ie of ee eindigen.   

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?



Voorkennis

Wat weten jullie nog van zelfstandige naamwoorden?



Huiswerk bespreken en evaluatie van deze les








Slide 2 - Tekstslide

ZELFSTANDIG NAAMWOORD



Woorden voor mensen
bakker - tandarts - boer - leerling - jongen - meisje
Woorden voor dieren
hond - paard - lieveheersbeestje - panda - marmot
Woorden voor planten
tulp - roos - eik - dennenboom - tulp - boterbloem
Woorden voor dingen
iPad - telefoon - kast - etui - kleed - broek - stoel
me-di-pla-di
Woorden voor namen
Kees - Sofie - Praxis - Albert Heijn - Coca Cola - Haribo - Apple - Jansen
Woorden voor gevoel
liefde - haat - angst - geluk - pijn - dorst - boosheid

Slide 3 - Tekstslide

ENKELVOUD EN MEERVOUD

Zelfstandige naamwoorden kunnen in het

enkelvoud en in het meervoud staan


enkelvoud = één stoel en één bank

meervoud = twee stoelen en twee banken

Slide 4 - Tekstslide

MEERVOUDEN

Veel zelfstandige naamwoorden hebben meervoud op -en


lamp - lampen

mes - messen

weg - wegen

kaas - kazen

Slide 5 - Tekstslide

1. MEERVOUD op -en
Vaak hoef je alleen maar -en achter het woord te zetten

lamp + en = lampen

boer + en = boeren

dans + en = dansen

lot + en = loten

Slide 6 - Tekstslide

2. MEERVOUD op -en

Soms moet je tegelijk de laatste letter verdubbelen,

want je hoort een korte klank

klas + s + en = klassen

bak + k + en = bakken

bed + d + en = bedden

Slide 7 - Tekstslide

3. MEERVOUD op -en

Soms moet je tegelijk een a, e, o of u weghalen,

want je hoort een lange klank

schaar - a + en = scharen

been - e + en = benen

sloot - o + en = sloten

Slide 8 - Tekstslide

4. MEERVOUD op -en

Soms moet je tegelijk een -f veranderen in een -v

raaf + f/v + en = raven

brief + f/v + en = brieven

golf + f/v + en = golven

Slide 9 - Tekstslide

5. MEERVOUD op -en

Soms moet je tegelijk een -s veranderen in een -z

baas + s/z + en = bazen

huis + s/z + en = huizen

mees + s/z + en = mezen

Slide 10 - Tekstslide




















        














 


















In meervoudsvormen

In langere woorden zoals bacterie en fantasie moet je eerst bepalen waar de klemtoon ligt.




Als de klemtoon op de -ie valt, komt er -ën bij: knie → knieën.

Slide 11 - Tekstslide

Je zegt niet fantasie of fantasie, maar fantasie


Ligt de klemtoon op de laatste lettergreep?


Dan schrijf je + en: fantasie+ en= fantasieën

drie - drieën

categorie - categorieën

epidemie - epidemieën


Slide 12 - Tekstslide


Ligt de klemtoon niet op de laatste lettergreep?

Als de klemtoon niet op de -ie valt, komt er -n bij.

Je zegt niet bacterie of bacterie, maar bacterie

Dan schrijf je +n: bacterie +n= bacteriën

    tralie-traliën(tralies mag ook)

    kolonie-koloniën

    assurantie-assurantiën








In beide gevallen krijgt de laatste e in het woord een trema: ë

Slide 13 - Tekstslide



Als een zelfstandig naamwoord in het enkelvoud eindigt op -ee, maak je het meervoud met -ën: fee → feeën.


  • zee - zeeën
  • idee - ideeën

  • slee - sleeën              
  •  

  • De puntjes staan altijd op de letter waar een nieuwe klank begint.

  • Slide 14 - Tekstslide

    Slide 15 - Video

    Wat is het meervoud van
    OLIFANT
    A
    olifantjes
    B
    olifantje
    C
    olifanten
    D
    olifantten

    Slide 16 - Quizvraag

    Wat is het meervoud van
    KAAS
    A
    kaazen
    B
    kazen
    C
    kaasen
    D
    kasen

    Slide 17 - Quizvraag

    Wat is het meervoud van
    KOEKENPAN
    A
    pannenkoek
    B
    pannenkoeken
    C
    koekenpannen
    D
    koekenpanen

    Slide 18 - Quizvraag

    Wat is het meervoud van
    mees
    A
    meesen
    B
    mezen
    C
    meezen
    D
    mesen

    Slide 19 - Quizvraag

    Wat is het meervoud van
    kip
    A
    kippen
    B
    kipen
    C
    kipjes
    D
    kippetjes

    Slide 20 - Quizvraag

    Waar ligt de klemtoon?
    genie
    A
    ge
    B
    nie

    Slide 21 - Quizvraag

    Hoe schrijf je het meervoud van
    genie

    Slide 22 - Open vraag

    Waar ligt de klemtoon?
    melodie
    A
    me
    B
    lo
    C
    die

    Slide 23 - Quizvraag

    Hoe schrijf je het meervoud van
    melodie

    Slide 24 - Open vraag

    Waar ligt de klemtoon?
    ceremonie
    A
    ce
    B
    re
    C
    mo
    D
    nie

    Slide 25 - Quizvraag

    Hoe schrijf je het meervoud van
    ceremonie

    Slide 26 - Open vraag

    Even checken.

    Wie vertelt mij in het kort, wat er zojuist is verteld?

    Geen vingers! Ik geef de beurt aan ......................................

    Slide 27 - Tekstslide

    Nu zelfstandig aan de slag

    Wat nu?

     Nogmaals doorlezen theorie blz. 73

    Opdrachten maken  1 t/ m 5

    blz. 73-74


     

    Bespreken opdrachten en evaluatie van de les






    Slide 28 - Tekstslide

    Aan de slag
    Startopdracht + opdracht 1, 2 en 3 (tevens huiswerk)

    Slide 29 - Tekstslide

    Opdracht: in 2 tallen=
     Bespreek met je klasgenoot wat er tijdens deze les is geleerd? Wat moet je onthouden? Hoe vertel je dit aan een leerling van een andere klas?

    Opdracht: in 2 tallen=
     Bespreek met je klasgenoot wat er tijdens deze les is geleerd

    Wat moet je onthouden, is belangrijk?
     
    Hoe vertel je dit aan een leerling van een andere klas?

    Wat was het doel van de les en is het doel bereikt?



    Slide 30 - Tekstslide