H4 Spelling: Werkwoorden

Week 21, 22 en 23
Heel veel spelling!   
SO - Dictee maandag 12 juni

  • Leestekens 
  • Samenstellingen ( herhaling)
  • Werkwoorden ( in samengestelde zinnen)
  • Hoofdletters en aanhalingstekens


1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Week 21, 22 en 23
Heel veel spelling!   
SO - Dictee maandag 12 juni

  • Leestekens 
  • Samenstellingen ( herhaling)
  • Werkwoorden ( in samengestelde zinnen)
  • Hoofdletters en aanhalingstekens


Slide 1 - Tekstslide

Deze week

  • H1 Spelling  - Leestekens- taak opdracht 5
  • H4 Spelling - Samenstellingen - taak opdracht 5
  • H4 Spelling - Werkwoorden taak - taak opdracht 5




Slide 2 - Tekstslide

H4 Spelling 
Zwakke werkwoorden  op d of t in het hele werkwoord.

Slide 3 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden met d of t in het hele werkwoord.


laden, kruiden, bevrijden, verspreiden, belanden, broeden

planten, boeten, aantasten, stichten, praten, zetten.

Slide 4 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden op d of t in het hele werkwoord.

Hoe moet je die werkwoorden vervoegen?   
Net als andere werkwoorden! 

Kan je werken vervoegen, dan kan je ook planten vervoegen.
Kan je plagen vervoegen, dan kan je ook  verspreiden vervoegen


Slide 5 - Tekstslide

Stap 1: Welke werkwoordsvorm?
a. infinitief ( hele werkwoord)                   - werken - ander ww is de pv 
                                                                                   plagen
b. persoonsvorm tegenwoordige tijd   - werk, werkt, werken
                                                                                   plaag, plaagt, plagen
c.  persoonsvorm- verleden tijd              - werkte/ werkten
                                                                                  plaagde/plaagden
d. bijvoeglijk naamwoord                           - gewerkte (uren)
                                                                                   geplaagde (leerling)

Slide 6 - Tekstslide

Stap 1: Welke werkwoordsvorm?

 Deze gebarste grond kan het regenwater niet meer opnemen

gebarste           - bijvoeglijk naamwoord
kan                       - persoonvorm tegenwoordige tijd- pvtt
opnemen           - infinitief- hele werkwoord

Slide 7 - Tekstslide

Vragen

 Wat is de werkwoordsvorm van het aangegeven woord?

Slide 8 - Tekstslide

Jochem moest zich melden bij de afdelingsleider.

melden
A
infinitief
B
persoonsvorm tegenwoordige tijd pvtt
C
bijvoeglijk naamwoord
D
persoonsvorm verleden tijd pvvt

Slide 9 - Quizvraag

Laat die fiets maar lekker roesten.

roesten
A
infinitief
B
persoonsvorm tegenwoordige tijd pvtt
C
bijvoeglijk naamwoord
D
persoonsvorm verleden tijd pvvt

Slide 10 - Quizvraag

Veel Engelsen wedden graag op paardenraces.

wedden
A
infinitief
B
persoonsvorm tegenwoordige tijd pvtt
C
bijvoeglijk naamwoord
D
persoonsvorm verleden tijd pvvt

Slide 11 - Quizvraag

Die slakken in de tuin bestrijden we met speciale korrels.

bestrijden
melden  
A
infinitief
B
persoonsvorm tegenwoordige tijd pvtt
C
bijvoeglijk naamwoord
D
persoonsvorm verleden tijd pvvt

Slide 12 - Quizvraag

Ik kan niet studeren in deze slecht verlichte kamer.

verlichte
A
infinitief
B
persoonsvorm tegenwoordige tijd pvtt
C
bijvoeglijk naamwoord
D
persoonsvorm verleden tijd pvvt

Slide 13 - Quizvraag

De brandweerlieden bevrijdden de automobilist uit zijn auto.

bevrijdden
A
infinitief
B
persoonsvorm tegenwoordige tijd pvtt
C
bijvoeglijk naamwoord
D
persoonsvorm verleden tijd pvvt

Slide 14 - Quizvraag

Ik kan niet studeren in deze slecht verlichte kamer.

verlichte
A
infinitief
B
persoonsvorm tegenwoordige tijd pvtt
C
bijvoeglijk naamwoord
D
persoonsvorm verleden tijd pvvt

Slide 15 - Quizvraag

Die verroeste fiets is niet meer te repareren

repareren
A
infinitief
B
persoonsvorm tegenwoordige tijd pvtt
C
bijvoeglijk naamwoord
D
persoonsvorm verleden tijd pvvt

Slide 16 - Quizvraag

Die verroeste fiets is niet meer te repareren

verroeste
A
infinitief
B
persoonsvorm tegenwoordige tijd pvtt
C
bijvoeglijk naamwoord
D
persoonsvorm verleden tijd pvvt

Slide 17 - Quizvraag

Die verroeste fiets is niet meer te repareren

is
A
infinitief
B
persoonsvorm tegenwoordige tijd pvtt
C
bijvoeglijk naamwoord
D
persoonsvorm verleden tijd pvvt

Slide 18 - Quizvraag

Stap 2: Spelling ww met -d in de infinitief.
bevrijden - infinitief/ hele werkwoord

pvtt                                   pvvt                                                 bijvoeglijk naamwoord            
Ik        bevrijd                    bevrijdde ( ik-vorm/stam+de)        bevrijde
jij        bevrijdt                    bevrijdde ( ik-vorm/stam+de)        'De bevrijde stad' 
hij/zij  bevrijdt                    bevrijdde (ik-vorm/stam+de)

wij      bevrijden                bevrijdden ( ik-vorm/stam+den)  
jullie  bevrijden                 bevrijdden ( ik-vorm/stam+den) 
zij       bevrijden                 bevrijdden ( ik-vorm/stam+den) 


ik-vorm = bevrijd + - de of - den
ik bevrijdde/ wij b

Slide 19 - Tekstslide

Maak een zin met een pvtt of pvvt, een infinitief en een bijvoeglijk naamwoord wat is afgeleid van een werkwoord.

Slide 20 - Open vraag

Stap 2: Spelling ww met -t in de infinitief.
barsten - infinitief/ hele werkwoord

pvtt                                pvvt                                                 bijvoeglijk naamwoord            
Ik        barst                    barstte ( ik-vorm/stam+te)              gebarste
jij        barst                     barstte ( ik-vorm/stam+te)               'De gebarste vaas' 
hij/zij  barst                    barstte  (ik-vorm/stam+te)

wij      barsten                barstten  (ik-vorm/stam+ten)
jullie   barsten               barstten (ik-vorm/stam+ten)
zij       barsten                barstten (ik-vorm/stam+ten)


ik-vorm = bevrijd + - de of - den
ik bevrijdde/ wij b

Slide 21 - Tekstslide

Vragen 12x 

Noteer eerst de vorm van het werkwoord 
en 
spel daarna het werkwoord correct. 

vorm, spelling

Slide 22 - Tekstslide

Volgens de overlevering .........(stichten) Romulus en Remus de stad Rome.

Slide 23 - Open vraag


Ik zal niemand......( aanraden) in de volle tram naar het centrum te stappen.

Slide 24 - Open vraag


Waarom .... (pleiten) de vakbonden toch altijd weer voor hogere lonen?

Slide 25 - Open vraag

Je hebt nu van H 4 Spelling, opdracht 1 en 2 gemaakt. 

Maak  van H4 Spelling alleen nog opdracht 5

Slide 26 - Tekstslide