Herhaling + oefentoets

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Bord

Docent

 2c

sem				mats		hannah	fleur
mette	julliëtte			mikail		miles	max
kelle	joël		kiki	nora			abel
nina	willemijn		neva	senna			Eline
			maxim	jasper		lea	sara

Welcome!

Today's lesson:

- Recap of all the grammar 

- Mock test 

- Checking the answers + grade

- Answering any questions

Test content

Words and expressions Unit 5

Grammar:

- Present Simple vs Present continuous (unit 1)

- Past Simple vs Present Perfect vs Past continuous (unit 4)

- Adverbs and adjectives ( unit 5)

- Word Order (unit 6) 

Present simple

When?

- Facts> the train leaves at 8 pm.

- Routine> she usually plays football with her friends.

(usually, always, sometimes, most days, every day, often , on Mondays)

How?

I/you/we/they = hele werkwoord

he/she/it = hele werkwoord +s 

Example:

Pos. She eats with her friend in the morning.

Neg. She doesn't eat with her friend in the morning.

Quest. Does she eat with her friend in the morning?.

Present continuous

When?

- things that are happening at the moment.

(currently, right now, now, at the moment)

- when you talk about temporary situations>

I'm staying with my aunt while I'm in San Francisco.

How?

We can make the present continuous by:

werkwoord zijn (to be) + werkwoord-ing

Example:

Pos. They are swimming at the moment.

Neg. They aren't swimming at the moment.

Quest. Are they swimming at the moment?

To be

I am 

You are

He/she/it is 

They are

Present perfect

I/They/We/You + have + whole verb+ed

He/she/it + has + whole verb+ed

onregelmatige ww= 3e rijtje

To see, yesterday I saw, I have seen

•  Ervaringen tot nu toe> I have never been to Italy. / Has she ever tried sushi before?
•  In het verleden begonnen, is nu nog steeds aan de gang> He has lived here since 2010. 

Signaalwoorden: ever, never, yet, before, already, since, for, just

> I have visited London three times.

> She has already finished her homework.

> He has just left the building

Past simple

I/they/we/you/she/he/it verb+ed

Onregelmatige ww= 2e rijtje 

To see, yesterday I saw, I have seen

•  Iets wat in het verleden is gebeurd + afgerond 

Signaalwoorden: yesterday, a while ago, last year, in .. (2005), last weekend, this morning etc.

> He cooked dinner last night.

> Becky and her moom didn't visit their family. Let op!

> Did they see her last night? Let op!

Past continuous

I /he/she/it+ was + werkwoord +ing 

They/We/You + were + werkwoord +ing

•  Iets was aan de gang op het moment waarover gesproken wordt. > We were reading a book last night.
• Als een handeling bezig was (past cont.) en deze onderbroken wordt (past sim.) > She was walking her dog when she saw her friend.

Past continuous

Gebeurtenis 2:  gebeurt tussendoor

Gebeurtenis 1: duurt het langst

Hetgeen wat het langst duur = past continuous

Hetgeen wat tussendoor gebeurt = past simple

1.While they were watching TV, the power went out.

2.I was driving home when I saw the accident.

3.The phone rang while I was cooking.

4.When her friend called, she was studying.

Hierna mogen ze werken aan de opdracht ''grammar past tenses mixed exercise'' dit doe ik met dit groepje gezamenlijk de rest doet dit individueel. ik geef bijvoorbeeld elk leerling de beurt en de rest schrijft mee.

Uiteindelijk laat ik ze exercise 3 individueel doen en dan mogen ze het nakijken 

                      Adjectives

Bijvoeglijk naamwoorden omschrijven een mens/dier/ding..

1. 

- she is quick 

- Your son looks happy. 

- That painting is horrible. 

2. 

- That's a fast car. 

- My sister is a hard worker. 

3. 

- They are good students. 

                        Adverbs

Bijwoorden omschrijven werkwoorden. Dus hoe iets gedaan wordt.

1. Bijwoorden eindigen vaak met 'ly'

- quick>  She got here quickly.

2. Als het woord eindigt met 'y' verander het naar 'ily' 

-  happy> She hugged him happily. 

3. Als het woord eindigt met 'ble' of 'the' verander het naar 'bly' of 'tly' 

-  horrible> My parents are suffering horribly. 

-  gentle> she placed it gently on the table. 

4. Soms verandert het woord niet

-  fast> He's driving fast.

-  hard> She works hard. 

5. Soms verandert het woord helemaal.

- good> They are studying well. 

Bijwoorden (adverbs) kunnen ook iets zeggen over ..

1. Een bijvoeglijk naamwoord:

>She was incredibly sad.

>The bus was terribly late.

2. Een ander bijwoord:

> He walks really quickly. 

> She paints extremely well.

3. De hele zin:

Luckily, I had enough money. 

Unfortunately, my passport was gone.

Let op!

Werkwoorden als feel, sound, look, taste, appear and seem worden 'sense' werkwoorden genoemd. Deze werkwoorden worden niet samen gebruikt met bijwoorden. Als een woord dus deze werkwoorden omschrijft, schrijf je ze als de normale vorm zonder 'ly' erachter.

That looks amazing. (niet amazingly)

This fish tastes awful. (niet awfully)

I'm sorry I feel horrible about the situation. (niet horribly)

But sometimes both can be correct> She looked angry/ angrily at me. 

Word order

In het Engels verwijs je bijna altijd naar plaats en tijd aan het einde van de zin. Ezelsbruggetje: wie-wat-waar-wanneer

Plaats, maar geen tijd:

> He's going to give a concert in Houston.

Tijd, maar geen plaats:

> Sally's going to order the tickets tomorrow.  

Plaats en tijd (waar - wanneer)

> There's going to be a big music event at the Arena tonight.

De tijd mag ook vooraan in de zin gezet worden om te benadrukken dat het moment belangrijk is.

> Yesterday, I met my friend at the library.

In het Engels verwijs je meestal naar plaats en tijd aan het einde van de zin. Een handig ezelsbruggetje is: wie – wat – waar – wanneer.

Voorbeelden:

✅ Plaats, maar geen tijd:

➡️ He's going to give a concert in Houston.

✅ Tijd, maar geen plaats:

➡️ Sally's going to order the tickets tomorrow.

✅ Plaats én tijd (waar → wanneer):

➡️ There's going to be a big music event at the Arena tonight.

🔹 Let op: De tijd mag ook vooraan in de zin staan als je extra nadruk wilt leggen op het moment.

✅ Voorbeeld met tijd aan het begin:

➡️ Yesterday, I met my friend at the library.

Waar mag een bijwoord (zoals quietly, nervously, carefully) staan?

1. Bijwoorden als als very, really, incredibly versterken een ander bijvoeglijk naamwoord (angry) of bijwoord (dangerously).

👉 Je zet ze vlak vóór het woord waar ze iets over zeggen.

✅ I'm very angry with you right now.

✅ My uncle drives really dangerously.

2. aan het eind van de zin

✅ Henry left the shop quietly.

✅ You have to start pedaling very carefully.

3. Bijwoorden die iets zeggen over emotie of houding (nervously, anxiously, patiently, proudly, etc.) staan vóór het hoofdwerkwoord.

✅ She quietly opened the door.

✅ He proudly presented his project.

Bijwoorden van frequentie (adverbs of frequency)

Bijwoorden die aangeven hoe vaak iets gebeurt, zoals always, never, often, usually, sometimes, hebben een vaste plaats in de zin:

1. Voor het hoofdwerkwoord:

I always walk to school.

My brother often teases me.

2. Na een vorm van to be (am, is, are, was, were):

I am sometimes late.

They were usually on time.

Mock test

1. I'm going to hand out the mock test.
2. You have until the end of the lesson to complete it.
3. Once you're done, you can take the answer sheet and check your answers. After that, you can calculate your score and see what grade you got.