Woordsoortbenoeming blok 4

Doel van de les
Aan het einde van de les kun je de bijvoeglijke naamwoorden en de telwoorden in de volgende zin benoemen:

Het weer op de 75e bevrijdingsdag was mooi, maar veel mensen moesten toch thuis blijven.
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Doel van de les
Aan het einde van de les kun je de bijvoeglijke naamwoorden en de telwoorden in de volgende zin benoemen:

Het weer op de 75e bevrijdingsdag was mooi, maar veel mensen moesten toch thuis blijven.

Slide 1 - Tekstslide

Welke woordsoorten
ken je nog?

Slide 2 - Woordweb

De ijverige leerlingen maken allemaal thuis hun huiswerk.
Wat is juist?
A
ijverige = bnw, leerlingen = znw hun= bnw huiswerk = znw
B
ijverige = bnw leerlingen = znw hun = bezittelijk vnw huiswerk = znw

Slide 3 - Quizvraag

De muziek die jij op je nieuwe telefoon hebt gedownload, vind ik erg mooi.
A
muziek = znw die = aanwijzend vnw nieuwe = bnw
B
muziek = znw die = betrekkelijk vnw nieuwe = bnw

Slide 4 - Quizvraag

Wat moeten we doen met deze vraag?
A
wat = betrekkelijk vnw deze = aanwijzend vnw
B
wat = onbepaald vnw deze = betrekkelijk vnw
C
wat = vragend vnw deze = aanwijzend vnw
D
wat = vragend vnw deze = betrekkelijk vnw

Slide 5 - Quizvraag

Hij vergist zich als hij zegt dat we elkaar volgende week zien.
A
zich = wederkerend vnw elkaar = wederkerig vnw
B
zich = wederkerig elkaar = wederkerend

Slide 6 - Quizvraag

Korte herhaling woordsoorten 
- bezittelijk vnw: mijn, zijn, jouw, etc.
- wederkerend vnw: me, zich (hij vergist zich, ik vergis me)
- wederkerig vnw: elkaar
- vragend vnw: wie, wat, welke, wat voor een
- aanwijzend vnw: die, deze, dit en dat (wijst iets aan)
- betrekkelijk vnw: die, dat, wie en wat (wijst terug naar woord of woordgroep)
- onbepaald vnw: (n)iets, (n)iemand, alles, men, wat (=iets), elke, ieder(een) verwijst vaag naar iets of iemand

Slide 7 - Tekstslide

Kijk naar de volgende twee zinnen:
1. De docent geeft saaie online lessen.
2. De online lessen van de docent zijn saai.

Welke uitspraak is waar?
A
Beide zinnen hebben een werkwoordelijk gezegde.
B
Zin 1 heeft een werkwoordelijk en zin 2 een naamwoordelijk gezegde.
C
Beide zinnen hebben een naamwoordelijk gezegde.
D
Zin 1 heeft een naamw. en zin 2 heeft een ww.gezegde.

Slide 8 - Quizvraag

Hoe zat het ook alweer?
Elke zin heeft een gezegde! 
Dit is een werkwoordelijk gezegde → er is sprake van een handeling (een doen) 
De docent geeft saaie online lessen
OF
een naamwoordelijk gezegde→ er is sprake van een toestand (een zijn)
De online lessen van de docent zijn saai.

Slide 9 - Tekstslide

Kijk nogmaals naar de volgende twee zinnen:
1. De docent geeft saaie online lessen.
2. De online lessen van de docent zijn saai.
Wat is waar?
A
geeft = een zelfstandig ww zijn = een zelfstandig ww
B
geeft = een hulpww zijn = een koppelww
C
geeft = een zelfstandig ww zijn = een koppelww

Slide 10 - Quizvraag

Werkwoorden in de zin
  • Zelfstandig ww = belangrijkste ww in de zin, geeft de handeling aan
  • Hulpww = 'helpt' het zelfst. ww ( De docent heeft saaie lessen gegeven.)
  • Koppelww = koppelt het onderwerp aan een znw of een bnw (komt alleen voor bij een naamwoordelijk gezegde)

Slide 11 - Tekstslide

Nogmaals deze twee zinnen:
1. De docent geeft saaie online lessen.
2. De online lessen van de docent zijn saai.
Wat is waar?
A
saaie (zin 1) en saai (zin2) zijn beide bnw
B
Alleen saaie (zin 1) is een bnw

Slide 12 - Quizvraag

Het bijvoeglijk naamwoord
  • Staat meestal voor een znw.
  • Kan ook in het naamwoordelijk deel van het gezegde staan en staat dan dus niet voor het znw (meestal voor of achter het koppelwerkwoord).

1. De docent geeft saaie online lessen.  
2. De online lessen van de docent zijn saai.

Slide 13 - Tekstslide

Telwoorden
Verschillende soorten telwoorden.
- hoofdtelwooren
- rangtelwoorden

Hoofdtelwoorden geven een hoeveelheid aan.
Rangtelwoorden geven een plaats in de rangorde aan. 

Slide 14 - Tekstslide

Bepaald en onbepaald
Bepaald = de hoeveelheid of de plaats in de rangorde wordt nauwkeurig aangegeven

Onbepaald = de hoeveelheid of de plaats in de rangorde is niet helemaal duidelijk, onnauwkeurig

Slide 15 - Tekstslide

Voor het zware werk van vakkenvuller verdien je als jongen van veertien weinig.

De hoeveelste ga je met je tweede zoon naar Japan?

Victor heeft mij pas twee antwoorden laten zien, dus hij moet nog verscheidene opdrachten maken.

Welke woorden zijn telwoorden?

Slide 16 - Open vraag

De telwoorden zijn:
Voor het zware werk van vakkenvuller verdien je als jongen van veertien (bep. hoofdtelwoord) weinig (onbep. hoofdtelw.).

De hoeveelste (onb. rangtelw.) ga je met je tweede (bep. rangtelw.) zoon naar Japan?

Victor heeft mij pas twee (bep. hoofdtelw.) antwoorden laten zien, dus hij moet nog verscheidene (onb. hoofdtelw.) opdrachten maken.

Slide 17 - Tekstslide

Afsluiting; doel behaald?
  • Benoem de bnw en telwoorden in de volgende zin:
    Het weer op de 75e bevrijdingsdag was mooi, maar veel mensen moesten toch thuis blijven.
  • Het weer op de 75e (bep. rangtelwoord) bevrijdingsdag was mooi (bnw, deel van ng), maar veel (onb. hoofdtelwoord) mensen moesten toch thuis blijven.

Slide 18 - Tekstslide