Par. 3.3 Duitsland en het buitenland

H3 Het interbellum 1918-1939
Par. 3.3 Duitsland en het buitenland
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H3 Het interbellum 1918-1939
Par. 3.3 Duitsland en het buitenland

Slide 1 - Tekstslide

Hitler had 2 doelen
  • Einde maken aan de vernederingen (verdrag van Versailles) van het Duitse volk.​
  • De economie stimuleren.

Slide 2 - Tekstslide

Hij ging in tegen het verdrag van Versailles door:​

  • te stoppen met de herstelbetalingen​
  • het leger te vergroten en herbewapenen​
  • Vanaf 1938 Oostenrijk (=Anschluss) en Tsjecho-Slowakije bij Duitsland te voegen.​


Slide 3 - Tekstslide

Met het vergroten van het leger en ​
herbewapenen bereidde Hitler zich voor op een oorlog.​
Hij liet autosnelwegen aanleggen: ​
  • Voor snelle verplaatsing van het leger.​
  • Veel mensen kregen hierdoor werk, waardoor Hitler nog meer aanhangers kreeg.​

Slide 4 - Tekstslide

Lebensraum
  • Hitler noemde Duitsland het Derde Rijk.​
  • Hij wilde alle Duitssprekende mensen verenigen in een rijk:​
  • ‘Heim ins Reich’ (thuis in het rijk).

Slide 5 - Tekstslide

Lebensraum
  • Duitsland moest weer machtig worden.​
  • In 1938 aansluiting van Oostenrijk bij Du. (Anschluss)​
  • Daarna wilde Hitler Sudetenland.​
  • Duitstalige deel van Tsjecho-Slowakije.

Slide 6 - Tekstslide

Anschluss

Slide 7 - Tekstslide

Conferentie van München​
  • In 1938 kwamen de leiders van Eng, Fr, It, en Du bij elkaar in München.​
  • Tsjecho-Slowakije en de Sovjet-Unie waren niet uitgenodigd.​

Slide 8 - Tekstslide

Conferentie van München​
  • Afspraak: Hitler mocht Sudetenland innemen in ruil voor Hitlers belofte om de vrede te bewaren.​
  • Hitler beloofd ook dat hij niet nog meer gebieden zou innemen.

Slide 9 - Tekstslide

Appeasementpolitiek​
  • Fr en Eng voerden een appeasementpolitiek:​
  • ze grepen niet in en gaven  toe aan Hitler om de vrede te bewaren.​

Slide 10 - Tekstslide

  • Hitler houdt zich niet aan de gemaakte afspraken:​
  • In 1939 pikt Duitsland  heel Tsjechië in.

Slide 11 - Tekstslide

Nazi-Duitsland zocht Lebensraum vooral in:
A
Noord-Europa
B
Zuid-Europa
C
West-Europa
D
Oost-Europa

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de Anschluss?
A
De oplossing voor het jodenprobleem
B
De toevoeging van Oostenrijk bij Duitsland
C
De bezetting van Tsjechië
D
De bezetting van het Sudetenland

Slide 13 - Quizvraag

Was de Conferentie van München succesvol?
A
Op de korte termijn niet, op de lange termijn wel
B
Op de korte termijn niet, op de lange termijn niet
C
Op de korte termijn wel, op de lange termijn niet
D
Op de korte termijn wel, op de lange termijn wel

Slide 14 - Quizvraag

Wat werd er besproken tijdens de conferentie van München?
A
De Duitse inval in Polen
B
Het verbreken van het Verdrag van Versailles
C
Duitse inname van Sudetenland
D
'Anschluss' met Oostenrijk

Slide 15 - Quizvraag

Conferentie van München?
Wie was er niet?
A
Hitler
B
Stalin
C
Mussolini
D
Chamberlain

Slide 16 - Quizvraag

In welk jaar was de conferentie van
München?
A
1937
B
1938
C
1939
D
1940

Slide 17 - Quizvraag

Welk land was NIET aanwezig bij de Conferentie van München?
A
Frankrijk
B
Duitsland
C
Tsjecho-Slowakije
D
Italië

Slide 18 - Quizvraag

Fascisme in Italië 
  • Fascisme, sinds 1922.​
  • Leider Mussolini

Slide 19 - Tekstslide

Fascisme in Italië 
Net als Duitsland:​

  • Extreem nationalistisch​
  • Tegen democratie en communisme​
  • 1 sterke leider​
Verschil met Duitsland: ​
  • Eerst geen antisemitisme. Vanaf 1938 wel.




Slide 20 - Tekstslide

Nederland in de jaren 30
  • In 1929 treft de economische crisis Nederland.
  • Regering Colijn probeert de crisis op te lossen met de aanpassingspolitiek (= bezuinigen).
  • Er werd weinig geld uitgegeven aan werklozen.​

Slide 21 - Tekstslide

  • Werklozen moesten een paar keer per dag stempelen in ruil voor een beetje steun.​
  • De werkloosheid bleef stijgen.

Slide 22 - Tekstslide

Werkverschaffingsprojecten

Slide 23 - Tekstslide

De Nederlandse regering besloot een deel van de werklozen in de jaren '30 in te zetten voor grote klussen. Deze projecten waaraan de werklozen werkten noemen we:
A
crisisprojecten
B
werkverschaffingsprojecten
C
arbeidsprojecten
D
werklossheidsprojecten

Slide 24 - Quizvraag

Welk onderdeel van de Nederlandse politiek om de crisis aan te pakken herken je op de afbeelding?
A
stempelen
B
aanpassingspolitiek
C
neutraliteitspolitiek
D
werkverschaffingsprojecten

Slide 25 - Quizvraag

Waarom moesten werklozen van Colijn twee keer per dag een stempel halen?
A
Als het boekje vol hadden kregen ze een beloning.
B
Zodat ze geen zwart werk konden doen.
C
Zodat ze werden aangespoord om naar buiten te gaan.
D
Zodat ze konden aantonen dat ze niet ver van huis waren gegaan.

Slide 26 - Quizvraag

Welk woord moet op de puntjes staan?

De reactie van de regering Colijn op de economische crisis staat bekend als ...
A
Aanpassingspolitiek
B
Gelijkschakeling
C
Werkverschaffing
D
Koerspolitiek

Slide 27 - Quizvraag

Colijn vond dat de crisis opgelost moest worden door:
A
Stempelen
B
Hogere uitkeringen
C
Aanpassingspolitiek
D
Verzuiling

Slide 28 - Quizvraag

Wat hoort er NIET bij de aanpassingspolitiek van Colijn?
A
Regering past zich aan de dalende welvaart aan
B
Overheid geeft minder geld uit
C
lonen gaan omlaag
D
uitkeringen gingen omhoog

Slide 29 - Quizvraag

Wat is de aanpassingspolitiek van Colijn?
A
Uitgaven verhogen inkomsten verlagen
B
economie aanpassen aan Nazi-Duitsland
C
Uitgaven aanpassen aan dalende inkomsten
D
Uitkeringen verhogen, inkomsten verlagen

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Video

NSB
  • Er kwamen nieuwe partijen​.
  • Nationaal Socialistische Beweging (NSB)​
  • Leider is Anton Mussert.​
  • In 1935 haalt de partij 8% van de stemmen.​
  • Daarna werd de partij weer kleiner.​



Slide 32 - Tekstslide

NSB

  • Het werd steeds meer duidelijk hoe de nazi’s de mensen discrimineerden, intimideerden en opsloten.​
  • Ook de agressieve buitenlandse politiek stond mensen niet aan.​
  • Tijdens de bezetting de enige toegestane partij.​


Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

Wat was de NSB?
A
Een politieke partij die opkwam voor Nederland.
B
Een politieke partij die dezelfde gedachten had als de nazi's en collaboreerde met de nazi's.
C
Een politieke partij die opkwam voor de rechten van joden in Nederland.
D
Een politieke partij die zich neutraal hield tijdens de bezetting.

Slide 35 - Quizvraag

Wat betekent de afkorting NSB?
A
Nationaalsocialistische Beweging
B
Nationaalsocialistische Bond
C
Nationaalsocialistisch bedrijf
D
Nederlandse Socialistische Beweging

Slide 36 - Quizvraag

Wie was de leider van de NSB?
A
Hitler
B
Eichman
C
Mussert
D
Goebbels

Slide 37 - Quizvraag

De NSB was een voorstander van de democratie.
A
juist
B
onjuist

Slide 38 - Quizvraag

Lid zijn van de NSB is een voorbeeld van....
A
Accomodatie
B
Collaboratie
C
Verzet
D
Aanpassing

Slide 39 - Quizvraag

Op dit punt verschilt het fascisme met het nationaal-socialisme is
A
Jodenhaat
B
democratie
C
geweld is goed
D
trots op eigen volk

Slide 40 - Quizvraag

Nationaal Socialisme is fascistisch met daarbij:
A
minder de nadruk op geweld
B
minder de nadruk op één leider
C
meer de nadruk op racisme
D
meer de nadruk op één leider

Slide 41 - Quizvraag

Fascisme 
Nationaal Socialisme
Zowel bij Nationaal Socialisme als Facisme
Mussolini (PNF)
Anton Mussert
Heinrich Himmler 
Antisemitisme
Sterk nationalisme
Antidemocratisch
Adolf Hitler
Propaganda

Slide 42 - Sleepvraag

Kies voor iedere bron of deze past bij het fascisme of alleen bij het nationaalsocialisme.
Fascisme 
Nationaal-Socialisme

Slide 43 - Sleepvraag

Examentip
Je moet een bron bekijken. De bron is een tekst. Hoe pak je dat aan?
1. Kijk nog NIET naar de vraag over de tekst.
2. Lees eerst het bijschrift/ toelichting/ onderschrift/ titel. Staan er jaartallen? (Het bij- of onderschrift vertelt soms meer van de bron, dan de bron zelf)
3. Onderstreep de belangrijke woorden, namen, stukken in de tekst.
4. Wat is het doel van de maker? Wat wil hij/ zij je vertellen?
5. Lees de vraag over de tekst.
6. Begin je antwoord met het opschrijven (herhalen) van de vraag.
7. Schrijf dus altijd in je antwoord: In de bron staat… (geef een voorbeeld uit de bron).

Slide 44 - Tekstslide


Slide 45 - Open vraag

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide


Slide 48 - Open vraag