Hoofdstuk 7 herhaling 4 MAVO

hoofdstuk 7 4 mavo
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

hoofdstuk 7 4 mavo

Slide 1 - Tekstslide

De elementen gerangschikt
Het alfabet en het periodiek systeem (PS)

Hoofdstuk 4 Stoffen en deeltjes
Extra: Het periodiek systeem
  • Periode →
  • Groep ↓
Credits to:
Dmitri Mendeleev
(1834 - 1907)

Slide 2 - Tekstslide

Het periodiek systeem

- Elke atoomsoort heeft een symbool

één letter - zuurstof: O

twee letters - ijzer: Fe

Eerste letter altijd een HOOFDLETTER

-Elke stof heeft zijn eigen plek in het periodieksysteem


Slide 3 - Tekstslide

Niet-metalen


Hoofdstuk 4 Stoffen en deeltjes
Extra: Het periodiek systeem
De niet-metalen hebben in de vaste toestand de volgende eigenschappen:
  • Ze zijn dof.
  • Ze zijn breekbaar.
  • Het zijn slechte geleiders van warmte en elektriciteit
Groep 18
Edelgassen
Groep 17
Halogenen

Slide 4 - Tekstslide

Eigenschappen van metalen
Alle metalen:
  • glimmen als ze gepolijst zijn
  • zijn gemakkelijk te vervormen
geleiden warmte goed
  • geleiden elektriciteit goed
  • zijn vast bij kamertemperatuur (behalve Hg)
  • zijn herwinbaar


Hoofdstuk 4 Stoffen en deeltjes
Extra: Het periodiek systeem

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Ontleedbaar of niet ontleedbaar
Een niet-ontleedbare stof bestaat uit één atoomsoort en kan niet door middel van een ontledingsreactie worden omgezet in andere stoffen.
Water
Water is een ontleedbare stof. Je kunt deze stof ontleden in H(waterstof) en O(zuurstof).
Zwavel
Zwavel is een niet-ontleedbare stof. Het molecuul bestaat maar uit 1 soort stof (S) zwavel. 

Slide 7 - Tekstslide

De bouw van een atoom

"Een atoom bestaat uit verschillende soorten deeltjes, een positief geladen kern, een negatief geladen elektronenwolk"
Elk atoom heeft een atoomnummer.  Alle atomen van dezelfde soort hebben hetzelfde atoomnummer. 
1911 - Ernest Rutherford 

Slide 8 - Tekstslide

Het atoom
Een atoom is opgebouwd uit een positieve atoomkern met daaromheen een negatief geladen wolk van elektronen. 

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

  • atoomnummer = aantal protonen (= aantal elektronen)

  • massagetal = aantal protonen + aantal neutronen

  • aantal neutronen = massagetal - atoomnummer

Slide 11 - Tekstslide

Symbool
atoommassa
atoomnummer

Slide 12 - Sleepvraag

Het atoommodel

Slide 13 - Tekstslide

Ionaire verbindingen

Deze zijn opgebouwd uit ionen. Vaak is het positieve ion afkomstig van een metaal en het negatieve ion van een niet-metaal. Dit noem je dan een zout. 

Slide 14 - Tekstslide

Ionvorming
Een ion is een elektrisch geladen atoom. 

Dit komt omdat er tijdens een reactie elektronen worden uitgewisseld waardoor het atoom niet meer neutraal is. 

Slide 15 - Tekstslide

Notatie
Hoe schrijf je dit nou op?

Als een atoom 1 elektron afstaat heeft het deeltje een positieve lading. Denk aan bijvoorbeeld Natrium. 
Dan noteer je dat als Na+

Slide 16 - Tekstslide

Notatie
Zink kan 2 elektronen afstaan. Hierdoor kom je op Zn2+

Chroom kan zelfs 6 elektronen afstaan. Je noteert dit als Cr6+

Metalen hebben altijd een positieve lading. 

Slide 17 - Tekstslide

Enkelvoudige negatieve ionen
Wanneer een atoom elektronen afstaat, neemt een ander deze op. Hij krijgt dan meer elektronen dan protonen. Dit atoom krijg dan dus een negatieve lading. 

Alle enkelvoudige negatieve ionen zijn niet-metaalionen. 
Chloor kan 1 elektron opnemen, je noteert dit als Cl-
In tabel 1  op blz 29 staat een overzicht van de ladingen en namen van de meest voorkomende ionsoorten. Je moet de namen en formules uit deze tabel kennen. 

Slide 18 - Tekstslide

formules van ionen opzoeken tabel 35 in Binas

Slide 19 - Tekstslide

Samengestelde ionen
De ionen die je tot nu toe gezien hebt bestaan telkens uit één atoomsoort met een lading. Bv. Na+, Cl-, Fe2+, Al3+

Er bestaan echter ook ionen die zijn opgebouwd uit twéé atoomsoorten met een lading. 

Slide 20 - Tekstslide

De samengestelde ionen

Slide 21 - Tekstslide

Verhoudingsformules
Ook hiermee moet je verhoudingsformules (zouten) kunnen maken. Er geldt weer:
1. Noteer de ionen (zet ze eventueel tussen haakjes)
2. Hoe vaak moet je ieder ion kiezen?
3. Noteer de volledige formule (zonder ladingen, eventueel zonder haakjes) 

Slide 22 - Tekstslide

kruisregel
1 noteer de naam van het zout
2 zet de symbolen van de ionen tussen haakjes achter elkaar. zet daarbij het positieve ion altijd voorop.
3 haal + en - van het ion
4 verplaats de lading kruislings naar het andere ion
5 vereenvoudig de formule door de haakjes weg te laten en de index zo laag mogelijk te maken.

Slide 23 - Tekstslide

Voorbeeld
Maak de verhoudingsformule voor natriumnitraat.
  1. Na+        (NO3)-
  2. 1x             1x
  3. Na1(NO3)1
  4. Haakjes en 1 mag je nu weglaten:
  5. NaNO3        

Slide 24 - Tekstslide

Voorbeeld 2
Maak de verhoudingsformule voor kaliumfosfaat.
  1. K+          (PO4)3-
  2. 3x             1x
  3. K3(PO4)1  =  K3(PO4)  =  K3PO4

Slide 25 - Tekstslide

Naamgeving moleculaire stoffen

Slide 26 - Tekstslide

Voorbeelden
distikstoftetraoxide
  • moleculair
  • (eerst de symbolen van de elementen, dan de indexen)
  • N..O..
  • N2O4

Slide 27 - Tekstslide

Een moleculaire stof bestaat uit..
A
niet-metaal atomen
B
metaal-atomen
C
niet metaal atoom en een metaal atoom
D
uit atomen

Slide 28 - Quizvraag

Wat is de naam van
SO3
A
monozwaveltri-oxide
B
zwavelmono-oxidetri
C
zwaveloxide
D
zwaveltri-oxide

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

Molecuulmassa bereken
1. Schrijf de molecuulformule op.
2. Zoek de atoommassa’s op in de BINAS
3. Bereken de molecuulformule.
Voorbeeld
1. H2O
2. H = 1,0 u
O = 16,0 u
3. H = 1,0 u x 2 = 2,0 u
O = 16,0 u x 1 = 16,0 u
2,0 + 16,0 = 18,0 u
De molecuulmassa van H2O is 18,0 u 

Slide 31 - Tekstslide

Wat is de molecuulmassa van ammoniak (NH3) ?

Slide 32 - Open vraag

Glucose
Massa C atoom:    72 u  
Massa H atoom:     12 u  
Massa O atoom:   96 u+
Totaal:    180u

Denk eens aan verhoudingen. Welke atomen zullen het kleinste deel van het molecuul inhouden en welke het grootste. 
En hoeveel % ongeveer?

Slide 33 - Tekstslide

Glucose
massaverhouding
Massa% C: 72 u/180x100= ______m%   
Massa% H:  12 u/180x100= ______m%  
Massa% O: 96 u/180x100=             m%+
Totaal:               100%




Significantie: Bij vermenigvuldigen of delen heeft het antwoord hetzelfde aantal significante cijfers als de meetwaarde met het kleinste aantal significante cijfers dat je bij de berekening hebt gebruikt. Bij dit voorbeeld dus ronde getallen. 

Slide 34 - Tekstslide

Machten van 10

Slide 35 - Tekstslide

Grootheden en eenheden
Grootheid = iets dat je kunt meten

Eenheid = de maat waarin je de grootheid meet

  • Voorbeeld: 
  • De lengte van de tafel is 60cm
  • Lengte (grootheid), cm (eenheid)

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Eenheden omrekenen
Eenheden kun je omrekenen
Zo kan je van cm omrekenen naar meter


Slide 38 - Tekstslide

Significante cijfers
Significantie met vermenigvuldigen en delen

Significantie met optellen en aftrekken

Slide 39 - Tekstslide

Significantie met vermenigvuldigen en delen


Bij vermenigvuldigen en delen is de significantie van het antwoord altijd gelijk aan de laagste significantie

bv. 30,0 * 2,0 = 60
Want 2,0 heeft 2 significante getallen en 30,0 heeft 3

Slide 40 - Tekstslide

Significantie met vermenigvuldigen en delen


Bij vermenigvuldigen en delen is de significantie van het antwoord altijd gelijk aan de laagste significantie

bv. 30,0 * 2 = 6 * 101
Want 2 heeft 1 significant getal en 30,0 heeft 3

Slide 41 - Tekstslide

Significantie met 
optellen en aftrekken


Bij optellen en aftrekken is de significantie van het antwoord altijd gelijk aan de laagste hoeveelheid decimalen. Je kijkt dus naar het aantal getallen achter de komma
bv. 30,00 + 2,0 = 32,0
Want 2,0 heeft 1 getal achter de komma

Slide 42 - Tekstslide

Hoeveel significante cijfers heeft:
6,0

Slide 43 - Open vraag

Hoeveel significante cijfers heeft:
0,005

Slide 44 - Open vraag

Hoeveel significante cijfers heeft:
22,5

Slide 45 - Open vraag

Hoeveel significante cijfers heeft:
0,0123

Slide 46 - Open vraag

Wat is het antwoord op:
66,0 + 4,00

Slide 47 - Open vraag

Opgaven maken
Maak in je NaSk-2 schrift de volgende online opgaven uit Examenfit

Aluminium (huiswerk voor vandaag) vraag (op papier maken, als niet gedaan). 
Iedereen die dit wel heeft gemaakt, start met Kunstmest

Slide 48 - Tekstslide