Hoofdstuk 4.7 Grammatica T/H

Welkom
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom

Slide 1 - Tekstslide

lesopbouw
  • wat weet je al?
  • doel: aanwijzend voornaamwoord en vragend voornaamwoord
  • uitleg
  • zelfstandig werken

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je al van het aanwijzend voornaamwoord en vragend voornaamwoord?

Slide 3 - Open vraag

Doel

Aan het eind van de les ken je de woordsoorten:

  • aanwijzend voornaamwoord
  • vragend voornaamwoord



Slide 4 - Tekstslide

aanwijzend voornaamwoord
  • Met een aanwijzend voornaamwoord (av) kun je iets of iemand aanwijzen.
  • Je gebruikt het meestal bijvoeglijk. Het staat dan voor een zelfstandig naamwoord. Dit proefwerk, dat opstel, deze vrouw, die scholen.
  • Dit, dat, die en deze kun je ook zelfstandig gebruiken. Er staat dan geen zelfstandig naamwoord achter. Het wijst terug naar iets wat eerder genoemd is. 

1. Dat was leuk!

2. Mooie sneakers, die wil ik ook!

Slide 5 - Tekstslide

Welke aanwijzende voornaamwoorden zijn er?

Slide 6 - Woordweb

Slide 7 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
Dergelijke vragen mogen ze me gerust stellen.
A
gerust
B
dergelijke
C
stellen
D
vragen

Slide 8 - Quizvraag

vragend voornaamwoord

Met een vragend voornaamwoord (vrv) vraag je naar een persoon of een ding.

Wie is dat? Wat is er gebeurd? Welke landen horen bij Europa?


Er zijn vier vragende voornaamwoorden: wie, wat, welk(e), en wat voor (een).


Welk(e) en wat voor (een) horen meestal bij een zelfstandig naamwoord.

Ik ben benieuwd welke artiest jij goed vindt.

Wat voor (een) pizza wil je?

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Noem de vier vragende voornaamwoorden.

Slide 11 - Woordweb

vragend voornaamwoord (vrv)
Wie wil graag minder kleding kopen de komende tijd?
A
wil
B
de komende tijd
C
wil kopen
D
Wie

Slide 12 - Quizvraag

vragend voornaamwoord (vrv)
Wat kun je daar lenen voor een vast bedrag per maand?
A
Wat
B
per maand
C
vast bedrag
D
voor

Slide 13 - Quizvraag

zelfstandig werken

                                           Maak de opdrachten van 4.7                                               

                                                                                     

Heel veel succes!!

Slide 14 - Tekstslide

Afsluiting
Exitticket
Schrijf het voltooid deelwoord en bijvoegelijk naamwoord op:
  1. Wij zijn samen naar het (breed) ....................... strand (fietsen) .......................
  2. Ik ben mijn (zilver) ......................... kettinkje verloren.
  3. Justin heeft de buurt (verkennen) .............................

Slide 15 - Tekstslide