passé composé + bijvo nw

passé composé + bijvo nw
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

passé composé + bijvo nw

Slide 1 - Tekstslide

H2 : La Bretagne
Bijvoeglijk naamwoord en bijwoord

chapitre 2 :  l'adjectif et l'adverbe

Slide 2 - Tekstslide

1. De vorm van het bijvoeglijk naamwoord
Kijk en luister op de volgende dia naar het instructiefilmpje
Kijk en luister naar het instructiefilmpje over de VORM van het bijvoeglijk naamwoord.

Slide 3 - Tekstslide

De vorm van het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord past zich aan, aan het zelfstandig naamwoord waar het over gaat.

Un grand garçon
Deux grands garçons
Une grande fille
Deux grandes filles

M. enkv
M. mv
-
+ S
V.enkv
V.meerv
+e
+ es

Slide 4 - Tekstslide

Hoofdregel : het bijvoeglijk voornaamwoord komt na het zelfstandig naamwoord BEHALVE als het bijvoeglijk voornaamwoord in onderstaand rijtje voorkomt:
bon beau joli, haut long petit, jeune vieux grand, gros mauvais méchant, nouveau autre large
én alle (rang) telwoorden

LET OP
3 van bovenstaande bvnw’s hebben 2 vormen voor mannelijk:

=> beau wordt BEL als het mannelijk znw met een klinker begint :
een mooie boom: un bel arbre

=>nouveau wordt NOUVEL als het mannelijk znw met een klinker begint : un nouvel ami

=> vieux wordt VIEIL als het mannelijk znw met een klinker begint: un vieil homme (want een h gedraagt zich ook als een klinker in het Frans, die is stom)


Slide 5 - Tekstslide

Plaats van het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord komt ACHTER het zelfstandig naamwoord. Behalve het rijtje hieronder. Dat moet je uit je hoofd leren. Dat gaat makkelijker als je ze hardop uitspreekt. Dan merk je namelijk dat de woorden rijmen.
VOOR het zelfstandig naamwoord:
Bon / Beau / Joli
Haut / long / petit
Jeune / vaste / grand
Vieux / mauvais / méchant
Nouveau / Gros / autre / large

Slide 6 - Tekstslide

Komt het bijvoeglijk naamwoord VOOR of ACHTER het zelfstandig naamwoord?

(groot) J'ai deux .........soeurs ..........

A
grandes soeurs
B
soeurs grandes

Slide 7 - Quizvraag

Komt het bijvoeglijk naamwoord VOOR of ACHTER het zelfstandig naamwoord?

(sportief) C'est un ..... garçon .......

A
un sportif garçon
B
un garçon sportif

Slide 8 - Quizvraag

Komt het bijvoeglijk naamwoord VOOR of ACHTER het zelfstandig naamwoord?

(aardig) C'est un ....... prof ........
A
un prof sympa
B
un sympa prof

Slide 9 - Quizvraag

Komt het bijvoeglijk naamwoord VOOR of ACHTER het zelfstandig naamwoord?

(zwart) Je préfère les ..............pantalons .................
A
noirs pantalons
B
pantalons noirs

Slide 10 - Quizvraag

Komt het bijvoeglijk naamwoord VOOR of ACHTER het zelfstandig naamwoord?

(oud) C'est une ..... maison .....
A
vieille maison
B
maison vieille

Slide 11 - Quizvraag

Geef de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord

(groot / grand) J'ai deux .....frères.

Slide 12 - Open vraag

Geef de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord

(mooi / beau) C'est une ....... fille.

Slide 13 - Open vraag

Geef de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord

(frans / français) J'adore les films ....!

Slide 14 - Open vraag

Geef de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord

(oud/ vieux) Ma mère est ....!

Slide 15 - Open vraag

Geef de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord

(wit, blanc) Je préfère les baskets .....

Slide 16 - Open vraag

Sleep de vervoegingen naar het juiste vakje
Passé composé
Geen passé composé
Je fais
Il parle
Il a parlé
Nous avons regardé
J'ai fait
Nous regardons

Slide 17 - Sleepvraag

Uit welke elementen bestaat de passé composé in het Frans? Sleep die elementen naar het juiste vakje
Passé  composé
Vorm van het hulpwerkwoord être
Vorm van het hulpwerkwoord avoir
Heel werkwoord
Voltooid deelwoord

Slide 18 - Sleepvraag

Maak de vormen van de passé composé van het werkwoord aimer.
Je/j'
Tu
Il
Nous
Vous
Ils
aimé
aimé
aimé
aimé
aimé
aimé
avons
avez
ont
as
a
ai

Slide 19 - Sleepvraag

Schuif de woorden in de juiste volgorde
1.
2.
   

  GRAMMAIRE    Le passé composé
a
mangé
Elle
à
n'
midi
rien
pas
bavarder
Ce
de
est
possible
n'

Slide 20 - Sleepvraag

Maak een zin met een passé composé.
mon
père
a
en
train
voyagé

Slide 21 - Sleepvraag

Présent / passé composé (être/avoir)
Ik ben geweest
Jij bent
Hij is
Zij heeft
Men heeft gehad
Wij hebben gehad
Jullie hebben 
Zij zijngeweest
Tu es
Elle a
il est
J'ai été
Elles ont été
Vous avez
On a eu
Nous avons eu

Slide 22 - Sleepvraag

De plaatjes van verbuga.eu bij de passé composé met hulpwerkwoord être.
Welke uitgang komt achter welk voltooid deelwoord?
Er blijven 2 uitgangen over.

es
e
s
-
ee
s
se

Slide 23 - Sleepvraag