les cours

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

le premier cours

* faire connaissance

* lesmateriaal

* verbe mettre

les devoirs:

mardi le 15 avril: leren werkwoord METTRE FN en NF--> mini SO

le deuxième cours

* mini SO verbe METTRE

* uitleg werkwoorden op -er en -re

* maken 8C en 8D en 8F1, unité 5 

vmbo-2 , grammaire 1

les devoirs:

mardi le 6 mai: 

-->leren regelmatige werkwoorden die eindigen op -re (mini SO)

--> (af)maken 8C en 8D en 8F1, vmbo-2 , unité 5, grammaire 1

le troisième cours

* mini SO verbes sur -er

* corr

les devoirs:

mardi le 6 mai: 

-->leren regelmatige werkwoorden die eindigen op -re (mini SO)

--> (af)maken 8C en 8D en 8F1, vmbo-2 , unité 5, grammaire 1

le troisième cours

* Je weet of je mini SO verbes sur -re goed genoeg kent

* Je begrijpt wat een wederkerend werkwoord is

* Je begrijpt hoe een wkww in het Frans 

werkt

les devoirs:

mardi le 13 mai: 

-->leren  wederkerende werkwoorden (4.1)

--> maken 16GA en 16HA

le quatrième cours

* Je weet of je de werkwoorden met "zich" goed begrijpt --> mini SO

* Je weet wat de imparfait is

* Je kunt de imparfait maken en gebruiken

les devoirs:

mardi le 20 mai: 

* leren imparfait --> mini SO

* maken ex 16B1, 16B2, 16C

le cinquième cours

* Je weet of je de imparfait goed begrijpt --> mini SO

* Je begrijpt hoe het aanwijzend voornaamwoord 

werkt in het Frans

les devoirs:

mardi le 27 mai: 

* leren aanwijzend voornaamwoord --> mini SO

Toets over alles: dinsdag 10 juni

le sixième cours

* aanwijzend voornaamwoord--> mini SO

* woordjes unité 6 app 1 en 2 

les devoirs:

mardi le 3 juin: 

* woordjes App 1 en 2 FN

Toets over alles: dinsdag 10 juni

le septième cours

* mini SO over woordjes

* herhaling alle onderwerpen

* ???

Toets over alles: dinsdag 10 juni

le septième cours

* mini SO over woordjes

* herhaling alle onderwerpen

Toets over alles: dinsdag 10 juni

version 1

1. gentil
2. heureuse
3. courageux
4. triste
5. rire
6. s'enerver
7. avoir raison
8. drôle
9. bête
10. ça m'énerve

version 2

1. méchant
2. heureux
3. amoureux
4. timide
5. sourire
6. se disputer
7. au secours
8. le mec
9. mauvais
10. tais-toi

METTRE

1.  Je mets mes nouvelles chaussures
2. Nous mettons le sucre dans le café
3. Elles mettent le livre sur la table
4. jij legt
5. hij legt
6. jullie leggen

verbes sur -re (attendre)

1.  J'attends une réponse à ma question
2. Nous attendons en bas de la piste
3. Elles n'attendent jamais la fin du film
4. jij wacht
5. hij wacht
6. ik heb gewacht

verbes met "zich"

1. ik was me (se laver)
2. wij wassen ons 
3. zij wassen zich
4. Tu t'appelles comment?  (s'appeller = heten)
5. Vous vous amusez? (s'amuser = zich amuseren)
6. Elle se trompe. (se tromper = zich vergissen)

Imparfait (verleden tijd)

1. Je dansais
2. Nous étions
3. Vous parliez (parler = ??)
4. Tu ......... (danste)
5. Elle ...... (praatte)
6. Ils .... (dansten)

Aanwijzend voornaamwoord

1. Cette fille 
2. Ces écoles
3. ..... garçon (m)
4. ..... fleurs (v)
5. ..... hôtel (m)
6. ..... femme (v)