Havo hoofdstuk 13

Havo hoofdstuk 13
H13: Duurzaam produceren
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Havo hoofdstuk 13
H13: Duurzaam produceren

Slide 1 - Tekstslide

13.1 Groene productie

Slide 2 - Tekstslide

13.2 Blokschema's

Slide 3 - Tekstslide

13.3 Metalen

Slide 4 - Tekstslide

13.4 Veiligheid en milieu

Slide 5 - Tekstslide

Om het vet uit pinda's te halen kun je het proces volgen zoals hiernaast in een blokschema staat. Welke scheidingsmethode is methode 2
A
Filtratie
B
Extractie
C
Destilleren
D
Adsorptie

Slide 6 - Quizvraag

Om het vet uit pinda's te halen kun je het proces volgen zoals hiernaast in een blokschema staat. Welke scheidingsmethode is methode 3
A
Filtratie
B
Extractie
C
Destilleren
D
Adsorptie

Slide 7 - Quizvraag

Om het vet uit pinda's te halen kun je het proces volgen zoals hiernaast in een blokschema staat. Welke scheidingsmethode is methode 1
A
Filtratie
B
Extractie
C
Destilleren
D
Adsorptie

Slide 8 - Quizvraag

Op de pijlen van een blokschema staan:
A
Stoffen
B
Bewerkingen
C
Zowel A & B
D
Geen van deze antwoorden

Slide 9 - Quizvraag

Wat kan een blok in een blokschema niet voorstellen?
A
mengen
B
reageren
C
scheiden
D
stofstroom

Slide 10 - Quizvraag

In de blokken van een blokschema staan:
A
Stoffen
B
Bewerkingen
C
Zowel A & B
D
Geen van deze antwoorden

Slide 11 - Quizvraag

In welke tabel vind je de uitgangspunten van de groene chemie?
A
45A
B
67H
C
55D
D
97F

Slide 12 - Quizvraag

Welk begrip hoort op de puntjes:
... wil zeggen dat je probeert te voldoen aan de behoeften van het heden, zonder de behoeften in de toekomst te beperken.
A
Hernieuwbare grondstoffen
B
Groene chemie
C
Duurzaamheid
D
Geen van de bovenstaande

Slide 13 - Quizvraag

Maximale "groene chemie" is dus:
A
* AE en rendement: klein * Q en E-factor klein
B
* AE en rendement: groot * Q en E-factor groot
C
* AE en rendement: groot * Q en E-factor klein
D
* AE en rendement: klein * Q en E-factor groot

Slide 14 - Quizvraag

Gebruik de principes van de groene chemie, Binas tabel 97F.
Geef aan bij welk(e) principe(s) de volgende stelling hoort:

Het gebruiken van het afval van suikerriet
om een kunststof te maken.
A
principe 1
B
principe 5
C
principe 3
D
principe 7

Slide 15 - Quizvraag

Welk productieproces is duurzaam?
A
In de winter aardbeien eten
B
Braziliaanse hardhouten kozijnen
C
vuilniszakken van gerecycled plastic
D
uit één boom worden 15 pakken A4-papier gemaakt

Slide 16 - Quizvraag

Wanneer is een energiebron duurzaam?
A
Als de energiebron niet op kan raken.
B
Als deze heel duur is.
C
Als het heel lang duurt voordat deze opraakt.
D
Als het milieu er niet door wordt belast.

Slide 17 - Quizvraag

Wat is juist over de atoomeconomie van chloor in de volgende reactie
2AgClCl2+2Ag
A
Gelijk aan de atoomeconomie van Ag
B
gelijk aan 100%
C
kleiner dan 100%

Slide 18 - Quizvraag

Bereken de atoomeconomie voor:
2 KClO3 → 2 KCl + 3 O2
zuurstof is gewenste product
A
100
B
23,1
C
39,2
D
96

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de atoomeconomie van de productie van bio-ethanol via onderstaande reactie:
C6H12O62C2H5OH+2CO2
A
26%
B
50%
C
51%
D
100%

Slide 20 - Quizvraag

atoomeconomie 80%; rendement 50%
E factor?
A
1 g per g product
B
60 g
C
1,5 %
D
1,5 g per g product

Slide 21 - Quizvraag


Bereken de atoomeconomie voor NaCl:
2Na  +  Cl2  --> 2NaCl
A
100%
B
50%
C
23%
D
anders...

Slide 22 - Quizvraag

Wat is juist over de atoomeconomie van ijzer(III)chloride in de volgende reactie
2Fe+3Cl22FeCl3
A
groter dan 100%
B
gelijk aan 100%
C
kleiner dan 100%

Slide 23 - Quizvraag

Welke bewering is juist over atoomeconomie...
A
kan > 100 % zijn
B
heeft een waarde van 0-100 %
C
Kan negatief zijn
D
is altijd 100% bij een vormingsreactie

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de E-factor van een proces met een atoomeconomie van 50% en een rendement van 50%?
A
1
B
5
C
3
D
0,25

Slide 25 - Quizvraag


C +  H2O  --> CO  +  H2
Bereken de atoomeconomie voor de productie van waterstof. 
A
2,018/30,03*100
B
30,03/30,03*100
C
28,01/30,03*100
D
?

Slide 26 - Quizvraag

De atoomeconomie van alcohol in de volgende reactie is....
C6H12O62C2H6O+2CO2
C2H6O
Alcohol = 
A
groter dan 100%
B
gelijk aan 100%
C
kleiner dan 100%

Slide 27 - Quizvraag

Welke reactie heeft een atoomeconomie van 100 %
A
verbranden aluminium
B
verbranden methaan
C
methanol + ethaanzuur wordt ester + water
D
hydrolyse van de olie van glycerol en oliezuur

Slide 28 - Quizvraag

Stel: In 100 g koffie zit 75 mg cafeïne. Na het koffiezetten zit er 40 mg cafeïne in het filtraat. Bereken het rendement.
A
Rendement = 187,5%
B
Rendement = 53,3%
C
Rendement = 18,8%
D
Rendement = 40%

Slide 29 - Quizvraag

Is de E-factor bij een rendement van 82,0% groter of kleiner dan bij een rendement van 100% ?
A
groter
B
kleiner

Slide 30 - Quizvraag

Bereken het rendement (%) als
er 5400 J wordt opgenomen en er 5900 J vrijkomt
A
0,9
B
92
C
1,1
D
110

Slide 31 - Quizvraag

Wat is het rendement van deze cv-ketel?
A
5%
B
100%
C
95%
D
105%

Slide 32 - Quizvraag

Welke bewering is juist over rendement...
A
kan > 100 % zijn
B
heeft een waarde van 0-100 %
C
kan negatief zijn

Slide 33 - Quizvraag



azijnzuur (CH3COOH) wordt gemaakt uit methanol en koolstofmono-oxide. Het rendement is 75%. Bereken de E-factor

CH3OH+COCH3COOH
A
0,33
B
25
C
33
D
75

Slide 34 - Quizvraag

Bereken het rendement wanneer er uit 1,0 kg koolstofmono-oxide en een overmaat waterstof, maar 0,80 kg methanol gemaakt wordt.
A
100 %
B
70-73 %
C
80 %

Slide 35 - Quizvraag

Een windmolen levert een rendement van 40%. De wind levert een vermogen van 16MW. Hoeveel vermogen levert de windmolen?
A
40J
B
6,4MW
C
40MW
D
6,4W

Slide 36 - Quizvraag

Welke bewering is juist over E-factor...
A
hoe hoger hoe beter
B
hoe lager hoe beter
C
Kan negatief zijn

Slide 37 - Quizvraag


Voor een bepaalde reactie geldt dat de atoomeconomie overeenkomt met 80% en een rendement van 60%.
     Bereken de E-factor
A
1,08
B
0,33
C
0,67
D
99

Slide 38 - Quizvraag