Gerundio

Wat ga je leren?



- Je leert hoe je in het Spaans moet zeggen wat iemand aan het doen is. 


1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat ga je leren?



- Je leert hoe je in het Spaans moet zeggen wat iemand aan het doen is. 


Slide 1 - Tekstslide

¿Qué estás haciendo? betekent ...
A
Wat doe je?
B
Wat ben je aan het doen?
C
Wat maak je?
D
Wat ben je aan het maken?

Slide 2 - Quizvraag



In het Nederlands gebruik je aan het + infinitief
(ik ben aan het schrijven)


In het Spaans gebruik je een vorm van estar+ 
de stam + ando/iendo
(estoy  escribiendo)

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Link

de vervoeging van estar
yo estoy
tu estás
el/ella/usted está

nsostros estamos
vosotros estáis
ello/ellas están

Slide 6 - Tekstslide

¿Qué está haciendo el niño? (llorar=huilen)
A
El niño está lloriendo
B
El niño está lloriando
C
El niño está llorando
D
El niño está llorar

Slide 7 - Quizvraag

llorar
De stam is    ( llorar - ar = ) llor
Werkwoorden op -ar krijgen de uitgang - ando
Dus: llor + ando = llorando

Slide 8 - Tekstslide

¿Qué está haciendo?
(comer)
A
está comando
B
está comendo
C
está comindo
D
está comiendo

Slide 9 - Quizvraag

comer
De stam is (comer - er ) com
Werkwoorden op - er krijgen de uitgang -iendo
Dus com + iendo = comiendo

Slide 10 - Tekstslide

¿Qué está haciendo esta niña? (escribir = schrijven)
A
Está escribiando.
B
Está escribando.
C
Está ecribendo
D
Está escribiendo.

Slide 11 - Quizvraag

escribir
De stam is (escribir - ir) escrib
Werkwoorden op -ir krijgen de uitgang -iendo
Dus escrib + iendo = escribiendo

Slide 12 - Tekstslide

¿Qué están haciendo estos niños? (leer = lezen)
A
Están leyendo.
B
Están leerendo.
C
Están leyando.
D
Están leerando.

Slide 13 - Quizvraag

leer
De stam is (leer - er) = le
Let op: de stam eindigt op een klinker
Werkwooorden op -er krijgen de uitgang - iendo
maar door de klinker verandert de i in een y
Dus niet leiendo  maar leyendo

Slide 14 - Tekstslide

¿Qué está haciendo el perro? (dormir)
A
El perro está dormiendo.
B
El perro está dormando.
C
El perro está durmiendo.
D
El perro está durmando.

Slide 15 - Quizvraag

dormir (ue)
De stam van het werkwoord is dorm
Werkwoorden op -ir krijgen de uitgang -iendo
Let op: werkwoorden op -ir met klinkerwisseling in de t.t. krijgen in de gerundio een o > u wisseling.
Dus durm + iendo = durmiendo

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeelden:
dormir > durmiendo
pedir > pidiendo
decir > diciendo
vestirse  > vistiéndose

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Maak nu de volgende oefening.
Gebruik steeds de gerundio en denk aan de juiste vervoeging van estar!

Slide 19 - Tekstslide

1. ¿Qué haces? Yo (pedir) la comida desde una app.

Slide 20 - Open vraag

2. Ana y Laura (ir) todos los días a la piscina.

Slide 21 - Open vraag

3. ¡Madre mía! Esta hamburguesa vegetariana que (comer, yo) está buenísima.

Slide 22 - Open vraag

4. ¿Todavía (vestirse)? ¡Vamos! Es muy tarde.

Slide 23 - Open vraag

5. Estos días (yo) (oír) siempre la misma historia.

Slide 24 - Open vraag

6. Ellos (decir) muchas mentiras en el debate.

Slide 25 - Open vraag

wat heb je geleerd?

Slide 26 - Tekstslide