1H week 10 P3 les 1 Grammatica ww de tijden, pers en bez vnw

Welkom 1H
Doe je telefoon in de telefoontas. 
Ga op je vaste plek zitten. 
Pak je leesboek. 
Laat de iPad in de tas. 
Geen tas op tafel.
Geen jas of kauwgom in het lokaal. 
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom 1H
Doe je telefoon in de telefoontas. 
Ga op je vaste plek zitten. 
Pak je leesboek. 
Laat de iPad in de tas. 
Geen tas op tafel.
Geen jas of kauwgom in het lokaal. 

Slide 1 - Tekstslide

Stil lezen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag


Werkwoorden de tijden
Uitleg persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
Invullen enquete 




Bijzonderheden:
Hessel levert het artikel in. 

Slide 3 - Tekstslide

Enquete klik hier

Slide 4 - Tekstslide

Te behandelen grammatica Kern P3
Taalkundig ontleden:
H5 Grammatica in talen 
H6 Zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord
H7 Werkwoordsvormen
H35 Voornaamwoorden (persoonlijk, betrekkelijk, bezittelijk, aanwijzend)
H36 Bijwoord & voorzetsel
H37 Voorzetselvoorwerp & bijwoordelijke bepaling

Redekundig ontleden:
H20 Persoonsvorm & onderwerp
H21 Soorten werkwoorden en werkwoordelijk gezegde
H22 Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp

Slide 5 - Tekstslide

Lesdoelen

Je leert hoe je persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden herkent in een zin. 

Slide 6 - Tekstslide

Herhaling vorige les
We hebben de tijden besproken en de bedrijvende en lijdende vorm. 

Bedrijvend
Eva haalt de post op.

Lijdend?
  • De post wordt door Eva opgehaald.


Slide 7 - Tekstslide

Werkwoorden zetten de zin in een bedrijvende of lijdende vorm. 

Slide 8 - Tekstslide

Voltooide of onvoltooide tijd
Wanneer werkwoorden alleen maar in de voltooide of onvoltooide tijd konden staan, zouden deze werkwoordsvormen niet bijzonder lastig zijn. Helaas zijn er van beide vormen een aantal verschillende werkwoordstijden. 

Zo kan je te maken krijgen met de onvoltooid tegenwoordige tijd, de onvoltooid verleden tijd, de voltooid tegenwoordige tijd en de onvoltooid tegenwoordige tijd. 

Hieronder volgt uitleg over deze vier werkwoordstijden. 

Slide 9 - Tekstslide

Onvoltooid tegenwoordige tijd OTT
Staat een werkwoord in de onvoltooid tegenwoordige tijd? Dan wordt er een activiteit of toestand uitgedrukt die nog bezig is of op korte termijn plaatsvindt

Voorbeelden:
Noor eet popcorn tijdens de film.
Maaike drukt op de rode knop.
Vandaag ben ik jarig.

Slide 10 - Tekstslide

Onvoltooid verleden tijd OVT
Naast de onvoltooid tegenwoordige tijd kan een werkwoord ook in de onvoltooid verleden tijd staan. Wanneer een werkwoord in deze tijd staat, wordt er een activiteit in het verleden mee uitgedrukt. 

Voorbeelden:
Mehmet las een goed boek tijdens zijn vakantie.
Hij werkte in de horeca. 
Evelien schreef iets op een briefje.

Slide 11 - Tekstslide

Voltooid tegenwoordige tijd VTT
Als een werkwoord in de voltooid tegenwoordige tijd staat, betekent dit dat de activiteit die ermee uitgedrukt wordt al is afgerond. Deze tijd kenmerkt zich doordat er altijd een voltooid deelwoord in de zin staat. Het voltooid deelwoord wordt eigenlijk altijd verzegeld door een hulpwerkwoord (hebben, zijn, worden). Bij de VTT staat het hulpwerkwoord in de tegenwoordige tijd.

Voorbeelden:
Hij heeft vanochtend hard gewerkt
Mick is geholpen door de dokter. 
Ik ben niet naar het feest gegaan

Slide 12 - Tekstslide

Voltooid verleden tijd VVT
Net als voor de voltooid tegenwoordige tijd geldt ook voor de voltooid verleden tijd dat de activiteit al heeft plaatsgevonden. Bovendien staat er ook altijd een voltooid deelwoord in combinatie met een hulpwerkwoord in de zin. Het belangrijkste verschil met de voltooid tegenwoordige tijd is dat het hulpwerkwoord bij de voltooid verleden tijd in de verleden tijd staat. 

Voorbeelden:
Bas had nog nooit carnaval gevierd. 
Hij was hard op zijn knie gevallen. 
Froukje en Tom hadden veel gelachen samen.  

Slide 13 - Tekstslide

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd OTTT
Werkwoorden die in de onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd staan, drukken een handeling uit die in de toekomst plaatsvindt. Je herkent zinnen die in deze tijd staan aan het gebruik van (een vorm van) het hulpwerkwoord ‘zullen’. In de onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd staat de werkwoordsvorm van ‘zullen’ altijd in de tegenwoordige tijd

Voorbeelden:
Sanne zal de cadeautjes voor de kinderen kopen. 
Ik zal mijn werk op tijd klaar hebben vanavond.
Olivier en Felix zullen het probleem samen wel oplossen. 

Slide 14 - Tekstslide

Onvoltooid verleden toekomende tijd OVTT
Staat een zin in de onvoltooid verleden toekomende tijd? Dan wordt er een handeling uitgedrukt die vanuit het verleden in de toekomst plaatsvindt. Net als bij de bovenstaande twee werkwoordstijden geldt ook hier weer dat het hulpwerkwoord ‘zullen’ in de zin staat. Omdat het hier om de verleden tijd gaat, wordt ook de verleden tijd van dit hulpwerkwoord gebruikt. 

Voorbeelden:
Ik zou graag iets willen bestellen.
Ina zou hem vandaag bellen.
Zij zouden met de trein reizen.

Slide 15 - Tekstslide

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd VTTT
Als een zin in de voltooid tegenwoordige toekomende tijd staat, draait het om een handeling die in de toekomst voltooid zal zijn. Omdat het hier om de voltooide tijd gaat, staat er altijd een voltooid deelwoord in de zin. De vorm van het hulpwerkwoord ‘zullen’ staat bij de voltooid tegenwoordige toekomende tijd altijd in de tegenwoordige tijd

Voorbeelden:
De musical zal aan het eind van het schooljaar opgevoerd worden. 
Na het toernooi zullen de prijzen uitgereikt worden.
Hij zal wel heel veel geoefend hebben. 

Slide 16 - Tekstslide

Voltooid verleden toekomende tijd VVTT
Een zin kan – naast de onvoltooid verleden toekomende tijd – ook in de voltooid toekomende tijd staan. Je herkent deze tijd aan het feit dat er ‘zou’ of ‘zouden’ in een zin staat, in combinatie met ‘hebben’ of ‘zijn’ en een voltooid deelwoord. Als een zin in de voltooid verleden toekomende tijd staat, wordt er een handeling uitgedrukt die vanuit het verleden gezien in de toekomst plaats zou vinden

Voorbeelden:
We zouden vast en zeker gewonnen hebben
Ik zou het me niet aangetrokken hebben
Hij zou nu dokter zijn geweest.

Slide 17 - Tekstslide

En dan in het schema

Slide 18 - Tekstslide

Voornaamwoorden H35 blz. 142
Een voornaamwoord is een woord dat verwijst naar personen, dieren, dingen, eigennamen. 
Het vervangt een naamwoord, vandaar 'voor'-naamwoord. 
Een eigennaam is een zelfstandig naamwoord waarmee een unieke persoon, plaats, merk of historische gebeurtenis benoemd wordt. Bijvoorbeeld: Willem Alexander, Amsterdam, Coca-Cola, Tweede Wereldoorlog.

persoonlijk voornaamwoord (in een zin onderwerp, lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp)
ik, hij, ons, hen, jij, jou, u, zij, wij, jullie, haar, ons 
Zij stuurt hem een appje

bezittelijk voornaamwoord: geeft aan wie de bezitter is en staat direct voor het zelfstandig naamwoord. 
hun, mijn, haar, jouw, zijn, ons/onze, jullie/uw
Mijn gitaar is kapot. Is dat jouw fiets?
Het kan zelfstandig voorkomen: Dat is de mijne


Slide 19 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
H7 opdracht 6 t/m 9

Slide 20 - Tekstslide

Huiswerk
Noteer in je agenda:

Maken H35 opdracht 1 t/m 4




    Slide 21 - Tekstslide

    Aan de slag

    • Ga aan de slag met het maken van de opdrachten. 
    • Je mag overleggen met je buur, maar doe dit zachtjes. 

    Ben je klaar?
    Je gaat lekker lezen. 

    Slide 22 - Tekstslide


    Is de opdracht duidelijk?

    Slide 23 - Tekstslide

    Volgende les


    H35 aanwijzend en betrekkelijk voornaamwoord
    Uitleg po

    Slide 24 - Tekstslide

    Zijn voor jou de lesdoelen behaald

    Ik kan uitleggen wat betrekkelijke en aanwijzende voornaamwoorden zijn. 

    Slide 25 - Tekstslide

    Hoe ging deze les?
    Wat heb je geleerd vandaag?

    Wat vond je leuk aan deze les? 

    Heeft iemand vragen?

    Slide 26 - Tekstslide

    Fijne dag

    Slide 27 - Tekstslide