Samentrekking

samentrekking
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

samentrekking

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Samentrekking
 - woordniveau
- woordgroepniveau
- zinsniveau

- Voorwaartse en achterwaartse samentrekking

Slide 3 - Tekstslide

Woorden weglaten mag als...
- Ze dezelfde functie hebben

- Ze dezelfde betekenis hebben

- Ze hetzelfde getal hebben

Slide 4 - Tekstslide

Sinterklaas had acht bier en een mijter op.
A
foutieve samentrekking
B
goede samentrekking

Slide 5 - Quizvraag

De docent leidde het nieuwe onderwerp in en de leerlingen om de tuin.
A
foutieve samentrekking (grammaticaal verschil)
B
goede samentrekking
C
foutieve samentrekking (betekenisverschil)
D
geen samentrekking

Slide 6 - Quizvraag

In de toetsweek worden er lange en korte toetsen afgenomen.
A
goede samentrekking
B
foutieve samentrekking

Slide 7 - Quizvraag

Jouw idee in de ideeënbus vond de jury het origineelste en zal spoedig gerealiseerd worden.
A
foutieve samentrekking
B
goede samentrekking

Slide 8 - Quizvraag

De Eerste Kamer heeft de wet aangenomen en geldt vanaf 1 januari.
A
Goede samentrekking
B
foutieve samentrekking

Slide 9 - Quizvraag

Ik moet en zal slagen dit jaar, want ik wil echt niet blijven zitten in klas 3.
A
geen samentrekking
B
foutieve samentrekking
C
goede samentrekking

Slide 10 - Quizvraag

Is de volgende zin een samentrekking?
'Marc zit op voetbal en Faisal ook.'
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quizvraag

Hij werd niet goed en werd naar huis gebracht.
A
goede samentrekking
B
foutieve samentrekking

Slide 12 - Quizvraag

Is de samentrekking juist of onjuist?

Alice maakte de bedden op en daarna het ontbijt klaar.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Welke foutieve samentrekking?
''Zijn broek kostte tachtig euro, maar vind ik niet mooi.''
A
Verschil in grammaticale functie
B
Verschil in getal
C
Verschil in betekenis

Slide 14 - Quizvraag

Is de samentrekking juist of onjuist?

Het huiswerk was niet moeilijk en heb ik onder de les al afgemaakt.
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Trix is moe en ziek gemeld door haar moeder.
























De juf wordt toegezongen door alle leerlingen en de lokalen versierd.

A
de samentrekking is goed
B
het is niet dezelfde functie (pv, ow, lv)
C
het is niet dezelfde betekenis
D
het is niet hetzelfde getal (mv, ev)

Slide 16 - Quizvraag

Liesbeth is keeper en veel te vinden op het trainingsveld.
























De juf wordt toegezongen door alle leerlingen en de lokalen versierd.

Wij bieden u een baan aan en hopen u volgende week te zien.


A
de samentrekking is goed
B
het is niet dezelfde functie
C
het is niet dezelfde betekenis
D
het is niet hetzelfde getal

Slide 17 - Quizvraag

Veel sporters vonden het benauwd in de sporthal en wilden enkele deuren openzetten.
























De juf wordt toegezongen door alle leerlingen en de lokalen versierd.



A
de samentrekking is goed
B
het is niet dezelfde functie
C
het is niet dezelfde betekenis
D
het is niet hetzelfde getal

Slide 18 - Quizvraag

De bouwvakker draait de panelen om en de moeren aan.
























De juf wordt toegezongen door alle leerlingen en de lokalen versierd.

A
de samentrekking is goed
B
het is niet dezelfde functie
C
het is niet dezelfde betekenis
D
het is niet hetzelfde getal

Slide 19 - Quizvraag

VERWIJZEN
GRAMMATICA H3 - BLZ. 92

Slide 20 - Tekstslide

Het en zijn verwijzen naar
A
mannelijke woorden
B
vrouwelijke woorden
C
onzijdige woorden
D
tweezijdige woorden

Slide 21 - Quizvraag

'Die' en 'deze' verwijzen naar;
A
onzijdige woorden
B
verkleinwoorden
C
mannelijke en vrouwelijke woorden
D
alleen mannelijke woorden

Slide 22 - Quizvraag

De woorden 'met wie', 'aan wie' en 'door wie' verwijzen naar...
A
dingen
B
personen

Slide 23 - Quizvraag

Verwijswoorden verwijzen...
A
naar iets wat eerder in de tekst genoemd is
B
naar iets wat later in de tekst genoemd wordt

Slide 24 - Quizvraag

Een verwijswoord kan verwijzen naar:
A
één woord
B
een paar woorden
C
antwoord A, B en D zijn goed
D
een hele zin

Slide 25 - Quizvraag

'Deze' en 'die' verwijzen naar...
A
De-woorden
B
Het-woorden

Slide 26 - Quizvraag

'Dit' en 'dat' verwijzen naar...
A
De-woorden
B
Het-woorden

Slide 27 - Quizvraag

Deze en dit verwijzen naar iets
A
wat veraf is
B
wat dichtbij is

Slide 28 - Quizvraag

Die en dat verwijzen naar iets wat
A
veraf is
B
dichtbij is

Slide 29 - Quizvraag

De verwijswoorden: "zij/ze, hun"
verwijzen naar....
A
1 persoon of ding
B
meerdere personen of dingen

Slide 30 - Quizvraag

De volgende vragen:
Geef aan of het gegeven woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is.

Slide 31 - Tekstslide

beleid
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 32 - Quizvraag

bok
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 33 - Quizvraag

feest
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 34 - Quizvraag

hypotheek
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 35 - Quizvraag

koe
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 36 - Quizvraag

muziek
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 37 - Quizvraag

prestatie
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 38 - Quizvraag

steward
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 39 - Quizvraag

studente
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 40 - Quizvraag

team
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 41 - Quizvraag

beleid
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 42 - Quizvraag

De volgende vragen:
Vul de juiste verwijswoorden in. 
Kies uit: hij, hem, zij, ze, haar, het, zijn

Slide 43 - Tekstslide

Omdat de bibliotheek gaat verbouwen, stuurt ... al ... leden een brief.
A
ze, zijn
B
hij, zijn
C
hij, haar
D
ze, haar

Slide 44 - Quizvraag

Volgend jaar mag de bevolking ... stem uitbrengen voor een nieuw parlement.
A
haar
B
zijn
C
hem
D
het

Slide 45 - Quizvraag

Marc laat ... brommer ieder jaar nakijken om ... in topconditie te houden.
A
zijn, haar
B
zijn, hem
C
hem, haar
D
zij, hem

Slide 46 - Quizvraag

Toen dit bedrijf winst ging maken, gaf ... een flinke bonus aan ... werknemers.
A
hij, haar
B
zij, haar
C
het, zijn
D
hij, zijn

Slide 47 - Quizvraag

Als de politie meer vertrouwen wil, moet ... allochtone dienders aannemen.
A
ze
B
hij
C
zijn
D
haar

Slide 48 - Quizvraag