Unit 4: grammatica 4.1 & 4.2

Hello!
This lesson:
  • Grammar U4
  • ***Practise more***
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Hello!
This lesson:
  • Grammar U4
  • ***Practise more***

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van deze les kun je:
  • benoemen wanneer je de present simple tense gebruikt
  • een werkwoord correct vervoegen in de present simple tense en dit toepassen in een gap-fill opdracht
  • benoemen op welke plaats in de zin het bijwoord hoort te staan
  • een bijwoord op de juiste plaats in een zin invullen

Slide 2 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de present simple?
A
als iets nu aan de gang is
B
als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt
C
als iets al gebeurd is
D
als iets nog moet gebeuren

Slide 3 - Quizvraag

Vul in.
I always _______ (eat) yoghurt in the morning.

Slide 4 - Open vraag

Vul in.
My sister ________ (like) to watch Netflix every night.

Slide 5 - Open vraag

Vul in.
My mom and dad _______ (live) very close to me.

Slide 6 - Open vraag

Vul in.
The computer _______ (work) best if you connect it to the correct WiFi.

Slide 7 - Open vraag

Present simple

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

In short (1/3)
De present simple gebruik je als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt, dus dat betekent dat je deze tijd onder andere gebruikt bij feiten en gewoonten (facts & habits).

Voorbeelden van signaalwoorden: always, never, regularly, sometimes, often, usually, mostly, frequently, every day/week/month/year, etc.

Slide 10 - Tekstslide

In short (2/3)
De vorm (hoe vervoeg je het werkwoord):
In bevestigende zinnen (+)                                        In vragen (?)
Bij I / you / we / they: werkwoord                            I / you / we /they: do + hele ww.
Bij he / she / it: werkwoord+(e)s                              He / she / it: does + hele ww.

In ontkennende zinnen (-)
I / you / we / they: don't + hele werkwoord
He / she / it: doesn't + hele werkwoord

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

In short (3/3)
Meestal zul je bij he/she/it in bevestigende zinnen een +s achter het werkwoord zetten, maar er zijn uitzonderingen. In dat geval zet je +es achter het werkwoord. Hieronder de uitzonderingen.
1. Werkwoorden die eindigen op een s-klank (-ss, -z, -x, -sh-ch) krijgen +es
Bijvoorbeeld: wash - washes, kiss - kisses, mix - mixes.
2. Ww-en die eindigen op een medeklinker + -y. De -y verandert in -i + es.
Bijvoorbeeld: carry - carries, try - tries, fly - flies
3. Ww-en die eindigen op een -o krijgen +es.
Bijvoorbeeld: do - does, go - goes

Slide 13 - Tekstslide

Fill in. Use the present simple.
_____ Teresa ______ (drive) to work every day?

Slide 14 - Open vraag

Fill in. Use the present simple.
We usually ______ (eat) pizzas on Saturdays.

Slide 15 - Open vraag

Fill in. Use the present simple.
Sana _____ (not / like) my brother.

Slide 16 - Open vraag

Fill in. Use the present simple.
You ______ (not / work) on Mondays, do you?

Slide 17 - Open vraag

Fill in. Use the present simple.
_____ they _______ (wear) uniforms at school in England?

Slide 18 - Open vraag

Fill in. Use the present simple.
Karim ______ (go) to football practice twice a week.

Slide 19 - Open vraag

Slide 20 - Link

Volgorde: adverbs (1/3)
Bijwoorden zijn woorden zoals probably, really, just, always, never, usually, still, etc. 

Een bijwoord zegt iets over een werkwoord, bijvoeglijk naamwoord of over een ander bijwoord.
Bijvoorbeeld:      They usually go to school by bike
                                  Amin is really talented
                                  Selena and Tom can run extremely quickly


Slide 21 - Tekstslide

Volgorde: adverbs (2/3)
Nu vraag je je misschien af: waar komt dat bijwoord dan te staan in de zin? De regel hiervoor is als volgt:
  • Staat er een vorm van to be in de zin (am / are / is)? Dan schrijf je het bijwoord daarna.
Bijvoorbeeld: He is already one of the school's best students.

  • Staat er geen vorm van to be, maar een hoofdwerkwoord in de zin? Dan schrijf je het bijwoord ervoor.
Bijvoorbeeld: I never sing in public

Slide 22 - Tekstslide

Volgorde: adverbs (3/3)
Een hoofdwerkwoord is het werkwoord dat de betekeniskern van een werkwoordelijk gezegde vormt. 

Let op: bij ontkenningen met to be zet je not tussen het werkwoord en het bijwoord.
Bijvoorbeeld: They aren't usually this late.

Slide 23 - Tekstslide

Maak de zin af met het bijwoord op de juiste plaats:
1. (still) Mrs de le Cluse _______ thinks _________
about chocolate all the time.

Slide 24 - Open vraag

Maak de zin af met het bijwoord op de juiste plaats:
2. (never) Mrs de le Cluse ________ cries ________
when she watches a sad movie.

Slide 25 - Open vraag

Maak de zin af met het bijwoord op de juiste plaats:
3. (always) Mr van Keulen _______ is ________ angry
when you haven't done your homework.

Slide 26 - Open vraag

Maak de zin af met het bijwoord op de juiste plaats.
4. (really) You ______ are _______ tired, aren't you?

Slide 27 - Open vraag

Maak de zin af met het bijwoord op de juiste plaats.
5. (always) Lisa and Teddy _______ aren't _______
late.

Slide 28 - Open vraag

***Practise more***
Unit 4, lesson 1: do assignment grammar 1, 2 and 3
Unit 4: catch up assignment 1 and 3

Slide 29 - Tekstslide