Oefentoets H2 De Eerste Wereldoorlog en H3 Interbellum (zonder open vragen)

Herhalingsles
h2 en h3 


Ga naar LessonUp en speel mee met de code linksonder!
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3,4

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herhalingsles
h2 en h3 


Ga naar LessonUp en speel mee met de code linksonder!

Slide 1 - Tekstslide

Deze les 
  • Info m.b.t. tentamen toetsweek (NL woordenboek)

  • Oefentoets H2 en H3 via LessonUp



Slide 2 - Tekstslide

Oefentoets

H2 De Eerste Wereldoorlog   (paarse achtergrond)
H3 Het Interbellum                    (blauwe achtergrond)

Slide 3 - Tekstslide

Paragraaf 1
Spanningen in Europa

Slide 4 - Tekstslide

Deze opdracht gaat over factoren die het ontstaan van de Eerste Wereldoorlog kunnen verklaren.

Welke uitspraak is ONJUIST?
A
In de jaren voor 1914 liepen de spanningen in Europa hoog op als gevolg van het felle nationalisme en militarisme in veel landen.
B
De grote Europese landen waren in een wapenwedloop terecht gekomen: ze wilden allemaal het sterkste bewapend zijn.
C
Frankrijk had al ver voor het jaar 1914 een gedetailleerd plan gemaakt voor de aanval op Duitsland: het zogenaamde Schlieffenplan.
D
Alle landen wilden direct toeslaan als er een oorlog zou uitbreken, omdat ze bang waren dat de vijand hen anders te snel af zou zijn.

Slide 5 - Quizvraag

Twee of meer landen hebben afgesproken elkaar te helpen
A
Militairisme
B
Nationalisme
C
Bondgenootschappen
D
Imperialisme

Slide 6 - Quizvraag

Bij welk verschijnsel uit WOI past de foto?
A
Wapenwedloop
B
Nationalisme
C
Centralen
D
Modern imperialisme

Slide 7 - Quizvraag

Je kent het verschil tussen oorzaak en aanleiding (directe oorzaak). Twee zinnen daarover:

I De aanleiding heeft altijd met geweld te maken. Het is een oorlog, of een moord, of een vechtpartij. Oorzaken hebben niet altijd met geweld te maken.

II De aanval van Duitsland op België en Frankrijk was de aanleiding tot de Eerste Wereldoorlog
A
Zin I is juist, zin II is onjuist.
B
Zin I is onjuist, zin II is juist.
C
Zin I en II zijn allebei juist.
D
Zin I en II zijn allebei onjuist.

Slide 8 - Quizvraag

De aanleiding (directe oorzaak) van WO I is
A
Modern Imperialisme
B
nationalisme
C
De moord op Franz-Ferdinand
D
bondgenootschappen

Slide 9 - Quizvraag

Oorzaken
Aanleiding
Nationalisme
Militarisme
Moord op Frans Ferdinand
bongenootschappen
Modern-Imperialisme
Gravilo Princip

Slide 10 - Sleepvraag

Paragraaf 2
Een gruwelijke oorlog

Slide 11 - Tekstslide

De Eerste Wereldoorlog duurde van...
A
1914 - 1917
B
1914 - 1918
C
1917 - 1920
D
1940 - 1945

Slide 12 - Quizvraag

Van welk land was het Von Schlieffenplan het aanvalsplan?

A
Groot-Brittannië
B
Frankrijk
C
Rusland
D
Duitsland

Slide 13 - Quizvraag

Met een front wordt bedoeld:
A
De plaats waar gevochten wordt.
B
De wapenfabrieken
C
De plaats waar een oorlog gepland wordt.
D
De voorkant van een leger.

Slide 14 - Quizvraag

Een loopgravenoorlog is een oorlog die wordt uitgevochten vanuit schuilplaatsen in de grond:
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

In een loopgravenoorlog ligt het front langdurig op dezelfde plaats:
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Wat was het doel van het Von Schlieffenplan?
A
zorgen dat de tegenstanders van Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwamen
B
zorgen dat Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwam
C
voorkomen dat de tegenstanders van Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwamen
D
voorkomen dat Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwam

Slide 17 - Quizvraag

De tank werd tijdens de Eerste Wereldoorlog voor het eerst als wapen ingezet. Voor welke wapens geldt hetzelfde?
A
de atoombom, de auto, de duikboot
B
het vliegtuig, de auto, de duikboot
C
het gifgas, het vliegtuig, de duikboot
D
de atoombom, het gifgas, de duikboot

Slide 18 - Quizvraag

Paragraaf 3
Een nieuw Europa

Slide 19 - Tekstslide

Hoe noem je politieke reclame?
A
propaganda
B
persoonverheerlijking
C
interbellum
D
totalitairisme

Slide 20 - Quizvraag

Welk woord past het beste bij de afbeelding?
A
Loopgraven
B
Propaganda
C
Militarisme
D
Bondgenootschap

Slide 21 - Quizvraag

Het Duitse leger verliest veel gebied in een slag tegen de Fransen. Dit nieuwsbericht verschijnt niet in de kranten van Duitsland.

Dit is een voorbeeld van:
A
Propaganda
B
Totale oorlog
C
Militarisme
D
Censuur

Slide 22 - Quizvraag


Wat gebeurde er in 1917 in Rusland?
A
De Tsaar pleegde een staatsgreep
B
De Russen wonnen de oorlog van Duitsland
C
Er brak een communistische revolutie uit
D
De Russen tekende het verdrag van Brest-Litovsk

Slide 23 - Quizvraag

Voor wie komt Lenin op?
A
Boeren en arme mensen
B
De Tsaar
C
Niemand
D
Alleen zichzelf

Slide 24 - Quizvraag

Een totale oorlog is een oorlog:
A
Waarbij veel landen zijn betrokken.
B
Waarin het hele volk wordt ingeschakeld.
C
Waarin zowel te land als ter zee wordt gevochten.
D
Waarin veel soldaten sneuvelen.

Slide 25 - Quizvraag

 Welke zinnen horen bij de vrede tussen Duitsland en Rusland? En welke bij het Verdrag van Versailles?
Vrede Rusland - Duitsland
Verdrag van Versailles
Herstelbetalingen
Duitsland moet veel grondgebied afstaan
Duitsland is blij met het vredesverdrag.
Duitsland krijgt er grote stukken land bij
Demilitarisatie van Duitsland in het grensgebied met Frankrijk.

Slide 26 - Sleepvraag


Wie is de oprichter van de Volkenbond?
A
Wilson
B
Roosevelt
C
Kennedy
D
Reagan

Slide 27 - Quizvraag


Wat was de Volkenbond?
A
Naam van de democratische Duitse republiek van 1919-1933
B
Organisatie waarin landen samenwerkten om door overleg conflicten op te lossen
C
Een andere naam voor de Verenigde Staten.
D
Organisatie die volken met elkaar verbond.

Slide 28 - Quizvraag

Waarom was de Volkenbond niet zo succesvol?
A
De Amerikanen deden niet mee.
B
De afspraken in de Volkenbond waren niet duidelijk.
C
Er was geen goede vergaderplek.
D
De Nederlanders deden niet mee.

Slide 29 - Quizvraag

Paragraaf 4
Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog

Slide 30 - Tekstslide

Wat was de positie van Nederland tijdens WOI?
A
bondgenoot van de Centralen
B
Bondgenoot van de Geallieerden
C
Eerst neutraal, later bondgenoot geallieerden
D
Neutraal

Slide 31 - Quizvraag

I. Dankzij de distributie waren er in Nederland geen tekorten tijdens WOI.

II. Het doel van de distributie was de beschikbare goederen eerlijk te verdelen
A
Beide uitspraken zijn fout
B
Uitspraak I is goed, uitspraak II is fout
C
Uitspraak I is fout, Uitspraak II is goed
D
Beide uitspraken zijn goed

Slide 32 - Quizvraag

Hieronder staan vijf gebeurtenissen die te maken hebben met de Eerste Wereldoorlog.
Sleep deze gebeurtenissen in de juiste volgorde, van vroeger naar later. 
De eerste Belgische vluchtelingen werden in Nederland opgevangen.
Kroonprins Frans Ferdinand werd in Sarajevo vermoord.
Duitsland verklaarde de oorlog aan Frankrijk.
De wapenstilstand tussen Duitsland en Frankrijk werd getekend.
In Rusland brak de revolutie uit.

Slide 33 - Sleepvraag

Er was een dodendraad tussen België en Nederland. Wat was deze dodendraad?
A
Een beruchte grenscontrole tussen Nederland en Duitsland.
B
Een door de Duitsers geplaatst hek tussen België en Nederland.
C
Een beruchte grens bij een opvangkamp van de Duitsers.
D
Een zweep die werd gebruikt om mensen de doodstraf te geven.

Slide 34 - Quizvraag

Waarin vergiste Troelstra (SDAP) zich?
A
Hij dacht dat er een com. revolutie was uitgebroken maar dat was niet zo.
B
Hij dacht dat de oorlog al voorbij was, maar dat was nog niet.
C
Hij dacht dat Duitsland de oorlog ging winnen.

Slide 35 - Quizvraag

Wanneer is het Interbellum?
A
1914-1918
B
1918-1933
C
1918-1939
D
1940-1945

Slide 36 - Quizvraag

Wie is deze man?
A
Lenin
B
Stalin
C
Mussert
D
Mussolini

Slide 37 - Quizvraag

Welk begrip past er het beste bij de afbeelding?
A
Showproces
B
Geheime Politie
C
Terreur
D
Collectivisatie

Slide 38 - Quizvraag

Welke oorzaak voor de val van de Weimar Republiek zie je op de afbeelding?
A
Hitler aan de macht
B
Hyperinflatie
C
Beurskrach
D
Vrede van Versailles

Slide 39 - Quizvraag

Hoe wordt het idee genoemd van de VS om Duitsland geld te lenen om de crisis te verminderen?
A
Aanpassingspolitiek
B
Dawesplan
C
Marshallplan

Slide 40 - Quizvraag

Wie was de fascistische leider van Italië?
A
Mussolini
B
Berlusconi
C
Franco
D
Salgado

Slide 41 - Quizvraag

Welk begrip past NIET bij de fascistische leider Mussolini van Italie?
A
collectivisatie
B
extreem nationalisme
C
totalitair
D
indoctrineren

Slide 42 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen Hitler en Mussolini als je één woord mag gebruiken?
A
Collectivisatie
B
Dictatuur
C
Nationalisme
D
Antisemitisme

Slide 43 - Quizvraag

Wat is géén kenmerk van het fascisme?
A
Sterke leider
B
Democratisch
C
Nationalisme
D
Geweld is goed

Slide 44 - Quizvraag

Welk begrip past het beste bij de afbeelding?
A
Antisemitisme
B
Rassenleer
C
Dictatuur
D
Gelijkschakeling

Slide 45 - Quizvraag

"We moeten met Hitler gaan praten om oorlog te voorkomen" Welk begrip past hierbij?
A
Indoctrinatie
B
Gelijkschakeling
C
Pleasen
D
Appeasement

Slide 46 - Quizvraag

Welke organisatie in Nazi Duitsland was er speciaal voor jonge vrouwen?
A
SA
B
SS
C
HJ
D
BDM

Slide 47 - Quizvraag

Hoe kan het dat in Nederland in de crisis werklozen aan het werk zijn?
A
Aanpassingspolitiek
B
Werkverschaffing
C
Bezuiniging
D
Mussertisme

Slide 48 - Quizvraag

Nog vragen over de toets?

Slide 49 - Open vraag

Succes met leren!

Slide 50 - Tekstslide