hoofdstuk 7

In de …(a)… staan arbeidsvoorwaarden die gelden voor iedereen in een bepaalde …(b)…, zoals het onderwijs of de glastuinbouw.
(vul a en b in)
A
(a) arbeidsovereenkomst (b) bedrijfstak
B
(a) vakbond (b) CAO
C
(a) CAO (b) bedrijfstak
D
(a) CAO (b) vacature
1 / 39
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

In de …(a)… staan arbeidsvoorwaarden die gelden voor iedereen in een bepaalde …(b)…, zoals het onderwijs of de glastuinbouw.
(vul a en b in)
A
(a) arbeidsovereenkomst (b) bedrijfstak
B
(a) vakbond (b) CAO
C
(a) CAO (b) bedrijfstak
D
(a) CAO (b) vacature

Slide 1 - Quizvraag

Wat regelt de CAO niet?
A
hoogte van lonen
B
omzet per jaar
C
vrije dagen
D
onkostenvergoedingen

Slide 2 - Quizvraag

Er zijn 3 productiefactoren, welk antwoord is geen productiefactor?
A
Natuur
B
Producten
C
Arbeid
D
Kapitaal

Slide 3 - Quizvraag

Plaats het juiste woord in de zin.

Bij het bouwen van auto's worden                  machines gebruikt. Deze productie is daarom                                  .
veel
weinig
arbeidsintensief
kapitaalintensief

Slide 4 - Sleepvraag

Hoe produceert een wijkverpleegkundige?
A
arbeidsintensief
B
kapitaalintensief

Slide 5 - Quizvraag

Wat is investeren?
A
Het beleggen van geld
B
Het kopen van kapitaalgoederen
C
Ondernemen
D
Winst maken

Slide 6 - Quizvraag

een groentetuin hebben
A
Formele productie
B
Informele productie

Slide 7 - Quizvraag

Formele productie is geregistreerde, betaalde productie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Is het onderstaande voorbeeld een vorm van formele- of informele productie?

"Als vrijwilliger koffie rondbrengen in het ziekenhuis"
A
Formele productie
B
Informele productie

Slide 9 - Quizvraag

Hieronder staan vier voorbeelden van productie. 

Is er sprake van formele productie of van informele productie? Sleep de voorbeelden naar het juiste vak.
formele productie
informele productie
De buurman legt in zijn tuin een nieuw gazon aan.
De gemeentelijke plantsoenendienst maakt het park schoon. 
Een fabrikant maakt een nieuw model smartphone. 
Een timmerman beunt bij in de avonduren. 

Slide 10 - Sleepvraag

Is het onderstaande voorbeeld een vorm van formele- of informele productie?

"Als vrijwilliger koffie rondbrengen in het ziekenhuis"
A
Formele productie
B
Informele productie

Slide 11 - Quizvraag

Groothandel/Detailhandel 
Groothandel --> Verkoopt producten door aan winkels

Detailhandel -->Winkels die producten verkopen aan een consument. 


Slide 12 - Tekstslide

Alle bedrijven die samenwerken aan een product noemen we de
A
productiefactor
B
producenten
C
bedrijfskolom
D
bedrijfsfactor

Slide 13 - Quizvraag

Een bedrijfstak is een groep van verschillende bedrijven
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Zet de bedrijfskolom in de juist volgorde
1
2
3
4
5
Supermarkt
Broodfabriek
Consument
Graanboer
Meelfebriek

Slide 15 - Sleepvraag

Toegevoegde waarde
Formule toegevoegde waarde
Verkoopprijs – inkoopprijs = toegevoegde waarde

China koop ik metaal voor € 30.000
Etiket kost mij € 1.000
Vrachtwagen kost mij € 3.000
Verkoop 100 stuks voor 500,-- per stuk. Wat is dan mijn toegev. 


Slide 16 - Tekstslide

4. Hoeveel heeft de groothandel aan waarde toegevoegd?
A
950
B
785
C
1290
D
165

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de toegevoegde waarde van de Meelfabriek op het plaatje links?
A
€0.30
B
€0.50
C
€0.80
D
€1.50

Slide 18 - Quizvraag

Een deeltijd baan is een baan waarbij je
A
meer dan 36 uur per week werkt
B
minder dan 36 uur per week werkt

Slide 19 - Quizvraag

wat is een ondernemingsplan?
A
het laat de kosten zien die je nodig hebt, zodat je geld krijgt van de KvK.
B
een plan om te laten zien wie je bent.
C
een plan dat laat zien wat je met het bedrijf doet en hoe je het gaat doen.
D
geen van deze antwoorden

Slide 20 - Quizvraag

Iedereen die dat wil, kan aandelen van een nv kopen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quizvraag

wie zijn de eigenaren van een nv
A
werknemers
B
directie
C
aandeelhouders
D
overheid

Slide 22 - Quizvraag

Het verschil tussen een NV en een BV is
A
dat de eigenaar bij een nv met zijn privévermogen verantwoordelijk is voor schulden
B
dat de aandelen bij een bv voor iedereen te koop zijn en bij een nv niet
C
dat de aandelen bij een nv voor iedereen te koop zijn en bij een bv niet
D
dat de eigenaar bij een bv met zijn privévermogen verantwoordelijk is voor schulden

Slide 23 - Quizvraag

De arbeidsovereenkomst kan eindigen:

  • in de proefperiode;
  • als ouders van kinderen tot 16 jaar binnen vier weken 
  •   bezwaar maken; 

  • op de afgesproken einddatum (bij een tijdelijke
     arbeidsovereenkomst); 
    na een opzegtermijn (bij een vaste
  •   arbeidsovereenkomst).

Slide 24 - Tekstslide

Voor wie geld een CAO?
A
iedereen binnen een bedrijfstak
B
alle werknemers van NL
C
iedereen van een bepaald bedrijf

Slide 25 - Quizvraag

Tertiaire sector
Quartaire sector
Primaire sector
Secundaire sector

Slide 26 - Sleepvraag

Tine gaat aan de slag in een restaurant. Ze heeft een proeftijd van 4 weken. Na 1 week belt Tine het restaurant op om te zeggen dat ze niet meer komt. Het valt niet te combineren met school. Mag dit?
A
Neen, want het restaurant kan niet zo snel vervanging vinden.
B
Neen, want ze moet haar proeftijd eerst uitdoen.
C
Ja, want in de proeftijd kan ze ten alle tijden ontslag nemen.
D
Ja, want je kan altijd zomaar ontslag nemen, proeftijd of niet.

Slide 27 - Quizvraag

Tot welke
sector hoort
de Efteling?
A
Primaire sector
B
Tertiaire sector
C
Secundaire sector
D
Quartaire sector

Slide 28 - Quizvraag

wat is geen arbeidsmotief?
A
dagbesteding
B
zinvol bezig zijn
C
omdat het moet
D
om je te ontwikkelen

Slide 29 - Quizvraag

Eenmanszaak
Vof
Meerdere eigenaren
Eén eigenaar
Privé aansprakelijk
Inkomstenbelasting

Slide 30 - Sleepvraag

Met privé vermogen aansprakelijk
Niet met privé vermogen aansprakelijk
Vof
Eenmanszaak
Bv
Nv
Zzp'er

Slide 31 - Sleepvraag

Eenmanszaak
VOF
BV en NV
1 eigenaar
Meerdere eigenaren die samen de leiding hebben. 
Heeft aandeelhouders

Slide 32 - Sleepvraag

Je bent persoonlijk aansprakelijk bij een ...
A
BV en VOF.
B
Eenmanszaak en VOF.
C
Eenmanszaak en BV.
D
VOF en NV.

Slide 33 - Quizvraag

Wat zijn voorbeelden van informele productie?
A
A en B
B
B en C
C
C en D
D
A en D

Slide 34 - Quizvraag

Een collectieve arbeidsovereenkomst is een overkomst tussen ..
A
werkgever en werknemer
B
werknemer en vakbond
C
vakbond en werkgever
D
werknemer en werknemer

Slide 35 - Quizvraag

Wat is:
Regels en afspraken over leeftijd werktijden en pauzes?
A
ARBO-wet
B
Arbeidstijdenwet
C
Arbeidsovereenkomst
D
Minimumloon

Slide 36 - Quizvraag

Vaste baan
Tijdelijke baan
Flexibele baan
Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Je hebt werk voor een afgesproken periode
Je werkt alleen als je werkgever je nodig heeft.

Slide 37 - Sleepvraag

Wat is een verschil tussen een stichting en een bv?
A
Een stichting heeft geen doel, een bv wel.
B
Het doel van een bv winst, het doel van een stichting is niet op winst gericht.
C
Een bv is geen rechtspersoon, een stichting is dat wel.
D
Een stichting is geen rechtspersoon, een bv is dat wel.

Slide 38 - Quizvraag

Wat hoort bij aandelen?
A
Dividendrendement
B
Koersrendement
C
Dividend + Koerswinst
D
Geen van beide

Slide 39 - Quizvraag