Introductie vak Nederlands 2021

Introductie Nederlands
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Introductie Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?

  • Introductie Nederlands
  • Boek online activeren
  • Quiz Nederlands

Slide 2 - Tekstslide

Vragen voor jou
Wat is je lievelingsboek OF game OF film OF serie?

Welk boek heb je als laatste gelezen? 


Slide 3 - Tekstslide

Nederlands
  • 3 uur in de week
  • Boek online en op papier
  • Schrift 
  • Toetsen en opdrachten
  • studiekalender 
  •  Magister (leermiddelen)

Slide 4 - Tekstslide

Wat heb je nodig voor Nederlands?
  • Nieuw Nederlands boek

  • Schrift voor je huiswerk (A4 of A5)

Slide 5 - Tekstslide

Waar denk je aan bij
het vak Nederlands?

Slide 6 - Woordweb

Slide 7 - Tekstslide

Hoe heet deze schrijfster?
A
Thea Beckman
B
Annie M.G. Schmidt
C
Carry Slee
D
Mel Wallis de Vries

Slide 8 - Quizvraag

In welk land wordt geen Nederlands gesproken?
A
Aruba
B
België
C
Suriname
D
Luxemburg

Slide 9 - Quizvraag

Hoe heet de hoofdpersoon in het boek Het leven van een loser?
A
Bram Bootmans
B
Bram Botermans
C
Bram Boot
D
Bram Boterham

Slide 10 - Quizvraag

Hoeveel letters heeft het alfabet?

Slide 11 - Open vraag

Wat is de naam van het boek dat je gaat gebruiken voor het vak Nederlands?
A
Nederland, o Nederland
B
Een nieuw begin
C
Op niveau
D
Nieuw Nederlands

Slide 12 - Quizvraag

De woorden -de-, -het- en -een- zijn...
A
Lidwoorden
B
Werkwoorden
C
Voorzetsels
D
Zelfstandige naamwoorden

Slide 13 - Quizvraag

Hoe heet deze schrijver?
A
Jan Terlouw
B
Paul van Loon
C
Jacques Vriens
D
Arend van Dam

Slide 14 - Quizvraag

Uit welk liedje komt de zin: Oh, oh, oh, oh, oh, yeah, oh, oh, oh.
A
Hoe
B
Hoogste versnelling
C
Beauty & de brains
D
Sexy als ik dans

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de afkorting van jullie docent Nederlands?
A
ITS
B
TIL
C
TIS
D
TIE

Slide 16 - Quizvraag

Wat is -fiets- voor een woord?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Werkwoord
D
Voorzetsel

Slide 17 - Quizvraag

In welke zin staat een bijvoeglijk naamwoord?
A
Ik fietste gisteren naar huis.
B
Mijn moeder en ik gaan boodschappen doen.
C
Ik wil later een rode auto.
D
Ik zit in de brugklas!

Slide 18 - Quizvraag

Wat verwacht je van het vak Nederlands?

Slide 19 - Open vraag

Heb je nog vragen over mij of over het vak Nederlands?

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Tekstslide