étape 5 en 6 Het aanwijzend voornaamwoord

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Franconville étape 5 en 6 taalregel 19 en 20 

Het aanwijzend voornaamwoord

Deze les gaat over het aanwijzend voornaamwoord.

-Aan het eind van deze les ken je de Franse aanwijzend voornaamwoorden ( zelfstandig gebruikt).

-Je herkent de Franse aanwijzend voornaamwoorden die bijvoeglijk gebruikt worden. 

Bekijk eerst het filmpje over de voornaamwoorden die je bijvoeglijk gebruikt.  

In het filmpje zag je het aanwijzend voornaamwoord bijvoeglijk gebruikt. (Groep 1) 

Bepaal of het zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk, of meervoud is en kies het goede aanwijzend voornaamwoord.

Je kunt kiezen uit vier mogelijkheden. Kijk goed naar het schema op de volgende bladzijde.

Schema aanwijzende voornaamwoorden

Je hebt verschillende vormen van het aanwijzend voornaamwoord in het Frans. Namelijk:

Om te weten welke vorm je moet gebruiken, kijk je naar het woord ná het aanwijzend vnw. Als dat woord vrouwelijk is, gebruik je de vrouwelijke vorm van het aanwijzend vnw, etc

Voorbeelden:

1. Mannelijk: le chien= de hond------->ce chien =deze/die hond

 (stomme h of klinker: l'hôtel--------->cet hôtel)=dit/dat hôtel

2. Vrouwelijk: la fille= het meisje----->cette fille=dit/dat meisje

3. Meervoud: in alle gevallen--------->ces filles, ces chiens

Je vertaalt de aanwijzende voornaamwoorden dus alsvolgt:

ce

cette

ces

cet

=

deze / die / dit / dat

Misschien vind je het schema op de volgende slide handig.

Maak de volgende slides. 

Kies het juiste aanwijzend voornaamwoord.

Wanneer je niet weet of een zelfstandig naamwoord mannelijk of vrouwelijk is, zoek het dan even op.

dit/dat restaurant = .......restaurant

1. cette
2. ce
3. ces
4. cet

deze/die mensen = ...... gens

1. ce
2. cet
3. cette
4. ces

dit/dat hotel = ...... hôtel (m)

1. ce
2. cet
3. cette
4. ces

dit/dat meisje=.......fille

1. ce
2. ces
3. cette
4. cet

deze/die vriendinnen= .....copines

1. ce
2. cette
3. cet
4. ces

deze/die jongens= ......garçons

1. ces
2. cet
3. cette
4. ce

deze/die foto's=..........photos

1. cette
2. ce
3. cet
4. ces

dit/dat boek=..........livre

1. ce
2. cette
3. cet
4. ces

deze/die film=........ film

1. ce
2. ces
3. cette
4. cet

deze/die pennen= ........stylos.

1. ce
2. ces
3. cet
4. cette

dit/dat ijsje= ........glace

1. cet
2. ces
3. ce
4. cette

Als je het verschil wil aangeven tussen deze ( hier) en die (daar). Dan gebruik je -ci of -là achter het woord.

Dus als je wilt zeggen deze jongen of die jongen.

  Deze jongen( hier) wordt dan ce garçon-ci.

Deze jongen( daar) wordt dan ce garçon-là

Groep 2: Het aanwijzend voornaamwoord zelfstandig gebruikt

Je kunt ook een aanwijzend voornaamwoord zelfstandig gebruiken. Dus zonder dat er een zelfstandig naamwoord achter staat. Het verwijst dan wel naar een zelfstandig naamwoord eerder in de zin. Bijvoorbeeld:

Dit is mijn tas en daar staat die van Didier.  

Kijk goed naar de volgende zinnen:

In de klas ga je dit ook nog bespreken. 

1.  Voici la pizza pour Mario et celle-là est pour Julie  = vrouwelijk

= Dit is de pizza voor Mario en die (daar) is voor Julie.

2. Tu veux un livre? Tu aimes celui-ci ou celui-là?        = mannelijk

= Wil je een boek? Hou van deze  of van die?

3. Quels sont tes stylos? Ceux-ci ou ceux-là?       = mannelijk meervoud

= Wat zijn jouw pennen? Deze of die?

4. Qui sont tes copines? Celles-ci ou celles-là? = vrouwelijk meervoud

= Wie zijn jouw vriendinnen? Deze of die?

Opdracht

Op de volgende slides kun je steeds kiezen uit twee mogelijkheden. Of je kiest een bijvoeglijk gebruikt aanwijzend voornaamwoord of je kiest een zelfstandig gebruikt aanwijzend voornaamwoord. Kijk terug in de presentatie. 

Dus als er geen zelfstandig naamwoord staat:

mannelijk enkelvoud: celui

vrouwelijk enkelvoud: celle

mannelijk meervoud: ceux

vrouwelijk meervoud: celles

1.....chien est à toi?

1. ce
2. celui

Tu as ma fourchette et......de Sarah?

1. celle
2. cette

Tu connais ..... garçon?

1. ce
2. celui

Vous prenez une pomme. Vous choisissez ..... -ci ou .....-là?

1. celle
2. cette

Quelle est ta chambre?
......-ci ou ......là?

1. celle
2. cette

......cadeaux sont pour ma mère.

1. ces
2. ceux

Leg hieronder uit welke twee groepen aanwijzend voornaamwoorden er zijn en hoe je ze gebruikt.