Les 3, quiz
1 / 21
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Wat doe je het eerst als je een moeilijk woord tegenkomt in een tekst?
A
De betekenis opzoeken in een encyclopedie.
B
Kijken of er in de tekst een synoniem staat.
C
Kijken of het woord belangrijk is om de tekst te begrijpen.
D
Kijken of de betekenis erbij staat.
Slide 4 - Quizvraag
Wat hoort er niet bij een tekstgeraamte?
A
Tussenkopjes
B
Tabel
C
Bron
D
Samenvatting
Slide 5 - Quizvraag
Wat is een antecedent?
A
Een woord of woordgroep waarnaar verwezen wordt met een verwijswoord
B
Het tegenovergestelde van iets
C
Een woord met dezelfde betekenis
D
Een persoonlijk voornaamwoord
Slide 6 - Quizvraag
Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
A
Het onderwerp
B
De tekst samengevat in één woord
C
Een zin met de belangrijkste boodschap van de tekst
D
Een conclusie
Slide 7 - Quizvraag
Wat is een signaalwoord bij het tekstverband conclusie?
A
Al met al
B
Dan ook
C
Ten slotte
D
Bovendien
Slide 8 - Quizvraag
Wat is een goede bron?
A
Een Instagrampost
B
Een youtube-filmpje
C
Een facebookbericht
D
Een artikel in de Volkskrant
Slide 9 - Quizvraag
Welke vijf tekstdoelen onderscheiden we? Noteer ze alle vijf.
Slide 10 - Open vraag
Wat staat er vaak in de inleiding?
A
Een conclusie
B
Een tabel
C
Een vraag
D
Een samenvatting van waar de tekst over gaat
Slide 11 - Quizvraag
Waar leg je met signaalwoorden verbanden tussen?
A
Woorden
B
Zinnen
C
Alinea's
D
Kopjes
Slide 12 - Quizvraag
Welke tekstsoort is een activerende tekst?
A
Een uitnodiging
B
Een recept
C
Een handleiding
D
Een verkiezingsfolder
Slide 13 - Quizvraag
Wat is een kritische vraag?
A
Vragen over de betrouwbaarheid en kwaliteit van een tekst
B
Vragen over moeilijke woorden
C
Vragen over signaalwoorden
D
Vragen over verwijswoorden
Slide 14 - Quizvraag
Welke strategieën zijn het belangrijkst bij het grondig lezen?
A
Voorspellen, ophelderen en samenvatten
B
Terugkijken, vragen stellen en ophelderen
C
Ophelderen, terugkijken en vragenstellen
Slide 15 - Quizvraag
Niet alles wat in een tekst staat is even belangrijk.
A
Waar.
B
Niet waar.
Slide 16 - Quizvraag
Waar staat de bron van een tekst meestal?
A
Boven de tekst
B
Onder de tekst
C
In de tekst
D
In de inhoudsopgave
Slide 17 - Quizvraag
Als je naar meerdere personen verwijst, welk verwijswoord mag je dan nooit gebruiken?
Slide 18 - Open vraag
Ik vind dat ik deze quiz goed heb gemaakt
Ja
Nee
