9.3 De totalitaire systemen

1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
In  deze presentatie leer je :
  • hoe het communisme opkwam in de Sovjet-Unie  
  • hoe het fascisme opkwam in Italië 
  • hoe het nationaalsocialisme opkwam in Duitsland 
  • kenmerken van totalitaire ideologieën.
 

Slide 2 - Tekstslide

Communisme in Rusland/Sovjet-Unie.
Lenin, leider van de bolsjewieken, de Russische aanhangers
van het communisme, wilde in 1917: 
  • kapitalisme afschaffen 
  • privébezit van productiemiddelen afschaffen 
  • een dictatuur vestigen 
 Na de staatsgreep van de communisten, de Oktoberrevolutie, 
brak een burgeroorlog uit die, na veel bloedvergieten,
 door de communisten in 1922 werd gewonnen:
 ze vestigen de Sovjet-Unie, een éénpartijstaat

Slide 3 - Tekstslide

Communisme in de Sovjet-Unie
In 1924 volgde Stalin Lenin op.  Stalin bouwde vanaf 1929 een industriële samenleving op. In vijfjaren-plannen bepaalde de overheid de productie.  Door collectivisatie kwamen er boerenopstanden. Om het verzet te breken eiste Stalin te veel graan op, dat leidde tot de Holomodor
Gevolgen collectivisatie in de Sovjet-Unie: 
  • miljoenen doden 
  • opbouw gigantische industriecomplexen 
  • aanleg kanalen en spoorwegen 
  • dwangarbeid en strafkampen 
 Periode: 1936-1938: Grote Terreur, ‘verdachte elementen’ zuiveren uit communistische partij 

Slide 4 - Tekstslide

Fascisme in Italië
Na de Eerste Wereldoorlog was er veel chaos en geweld in Italië. 
Fanatieke nationalisten wilden beloond worden voor het meevechten aan geallieerde zijde. Maar het verdrag van Versailles bracht niet wat ze wilden. 
Mussolini werd in 1919 de leider van de beweging van het fascisme, een politiek beweging: 
  • antidemocratisch, 
  • totalitair, 
  • gewelddadig,
  • extreem nationalistisch.
 
 Na de mars op Rome werd Mussolini regeringsleider en trok alle macht naar zich toe.  
Hij vestigde een dictatuur. 

Slide 5 - Tekstslide

Nationaalsocialisme in Duitsland
Na WOI ontstaan er straatgevechten tussen linkse arbeiders (communisten) en nationalistische oorlogsveteranen. Uit onvrede over de regering en het verdrag van Versailles.  
Hitler werd leider van de NSDAP, zijn eerste staatsgreep mislukt. 
Toen de economie na 1924 (Dawesplan) opbloeide leek zijn rol uitgespeeld. 
In 1929 kreeg Duitsland te maken met de economische crisis, vanaf de jaren ‘30 de NSDAP steeds groter. Hitler werd in 1933 kanselier en vestigde een dictatuur:
  • Zijn titel werd Führer. 
  •  Alle organisaties moesten de ideologie van het nationaalsocialisme volgen. 
  • Gelijkschakeling werd afgedwongen door overal nazi’s aan te stellen.
  •  Tegenstanders werden opgesloten of vermoord. 

Slide 6 - Tekstslide

3 Totalitaire ideologieën
Overeenkomsten fascisme en nationaal-socialisme
  • extreem nationalistisch 
  • gewelddadig 
  • enorm partijleger met straatterreur 
 Kenmerkend voor het nationaal-socialisme was de rassenleer met het idee van een superieur Arisch ras en antisemitisme: jodenhaat. 
 Communistische ideologie volgens Lenin: 
  • antireligieus 
  • afwijzing nationalisme 
  • kapitalisme vernietigen en bedrijven in handen van de staat 
  • streven naar gelijkheid, vrede en welvaart 

Slide 7 - Tekstslide

overeenkomsten
Overeenkomsten fascisme, nationaalsocialisme en communisme: 
  • antidemocratisch en totalitair 
  • indoctrinatie 
  • geen zelfstandige organisaties meer 
  • leiderschap en persoonsverheerlijking 
  • autoritair gedrag was de norm 
  • gebruik van symbolen 
  • minachten van parlementaire democratie 
  • meedogenloos geweld tegen tegenstanders en concentratiekampen 

Slide 8 - Tekstslide

Begrippen uit deze les:
Bolsjewieken: communisten.
Communisme: radicaal socialisme
Dictatuur: (staat met een) alleenheerschappij
eenpartijstaat: staat met één partij die alle macht heeft. 
Collectivisatie: opgaan van privé-boerderijen in gemeenschappelijke landbouwbedrijven. 
Holomodor: hongersnood in Oekraïne in 1932/1933
Regimes: ondemocratische regeringen.
Fascisme: antidemocratische, totalitaire, gewelddadige en extreem nationalistische politieke beweging.
Nationaalsocialisme: antidemocratische, totalitaire, gewelddadige, extreem nationalistische en racistische politieke beweging.





Slide 9 - Tekstslide

Begrippen uit deze les:
Gelijkschakeling: aanpassing aan totalitaire regime
Nazi: afkorting voor nationaalsocialist.
Antisemitisme: jodenhaat.
Totalitair: als de overheid volledig heerst over de samenleving.
Indoctrinatie: systematisch opdringen van ideeën.
Persoonsverheerlijking: uitbundig prijzen van een persoon.
Concentratiekamp: gevangenkamp voor tegenstanders.

Slide 10 - Tekstslide

Pak je werkboek en tekstboek 
10 minuten werken aan:
par 9.3 wb p 107-109 opdr 1 t/m 7, 11 t/m 14,  16, 17

Slide 11 - Tekstslide