In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Hebben dierlijke cellen een celwand?
A
ja
B
nee
Slide 1 - Quizvraag
Bladgroenkorrels zitten alleen in .....
A
dierlijke cellen
B
plantaardige cellen
Slide 2 - Quizvraag
Waarmee is de vacuole gevuld?
A
Vocht
B
Lucht
C
Cytoplasma
D
Tussencelstof
Slide 3 - Quizvraag
Wat is waar?
A
Cel 1: plantaardige cel
Cel 2: dierlijke cel
B
Cel 1: Bacterie
Cel 2: dierlijke cel
C
Cel 1: dierlijke cel
Cel 2: plantaardige cel
D
Cel 1: Schimmelcel
Cel 2: plantaardige cel
Slide 4 - Quizvraag
Welke soort cel is dit?
A
plantaardige cel
B
dierlijke cel
C
schimmel cel
D
bacterie cel
Slide 5 - Quizvraag
Een vlieg bekijken wij met een
A
Loep
B
Microscoop
Slide 6 - Quizvraag
Waarvoor dient het oculair van een microscoop?
A
Hier kijk je doorheen
B
Hiermee stel je scherp
C
Hier pak je de microscoop vast
D
Hiermee regel je de hoeveelheid licht
Slide 7 - Quizvraag
Welke vorm zie je als dit door de microscoop bekijkt?
Sleep de letter 'd.' naar de juiste vorm.
d.
Slide 8 - Sleepvraag
Zet de woorden in de juiste volgorde van groot naar klein.
A
Cel – weefsel – orgaan– organenstelsel.
B
Orgaan –organenstelsel – cel – weefsel.
C
Organenstelsel – orgaan – weefsel – cel.
D
Weefsel – organenstelsel – orgaan – cel.
Slide 9 - Quizvraag
Als je een preparaat bekijkt, gebruik je dan het grootste objectief eerst?
A
juist
B
onjuist
Slide 10 - Quizvraag
Tot welk organenstelsel behoort dit orgaan?
A
Tot het beenderstelsel.
B
Tot het bloedvatenstelsel.
C
Tot het verteringsstelsel.
D
Tot het zenuwstelsel.
Slide 11 - Quizvraag
Wat is celplasma?
A
Water met opgeloste zouten.
B
Water met opgeloste stoffen.
C
Water met vitamines.
D
Water met zuurstof.
Slide 12 - Quizvraag
Een nier kan door een levend persoon als donor afgestaan worden, een lever niet.
Wat is daarvan de reden?
Slide 13 - Open vraag
Als je een preparaat wilt bekijken bij een vergroting van 400 x en je oculair staat op 10 x. Welke vergroting moet je objectief dan zijn? Geef ook de berekening.
Slide 14 - Open vraag
In één van de preparaten zijn geen celwanden om de cellen aanwezig.
In welk preparaat is dat?
A
Preparaat 1.
B
Preparaat 2.
C
Preparaat 3.
D
Preparaat 4.
Slide 15 - Quizvraag
Cellen hebben vaak een bepaalde vorm die anders is dan de vorm van andere cellen.