Les 8 TIB, maandag 30 juni

Taal in de buurt, maandag 30 juni
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2WOStudiejaar 1

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Taal in de buurt, maandag 30 juni

Slide 1 - Tekstslide

Welkom allemaal!
Hoe gaat het? 
Planning

- Huiswerkbespreking: iemand beschrijven en fb vragen
- Terugblik possessief pronomen & kloktijden
- Zinsvolgorde: hoofdzin & ja/nee-vragen
- Zelfstandig werken
- Terugblik

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?

Lesdoelen
-Ik herken de structuur van een hoofdzin in het Nederlands.
-Ik begrijp wat inversie betekent en wanneer het gebruikt wordt.
-Ik kan een ja/nee-vraag formuleren in het Nederlands.
-Ik kan zelf zinnen maken volgens de juiste woordvolgorde.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerkbespreking
Iemand beschrijven aan een Nederlander en feedback vragen.

-Wat heb je gezegd? 
-Hoe ging het?

Slide 4 - Tekstslide

 Laat cursisten zeggen welke spullen van hen zijn ("Dit is mijn pen. jouw tas etc.)


tas
jas
bril
water
Possessief pronomen & kloktijden
- Foto's


- Klok

Slide 5 - Tekstslide

Samen de bezittelijk voornaamwoorden doornemen. 

Ik → mijn

Jij → jouw

Hij → zijn

Zij → haar

Wij → onze/ons

Jullie → jullie

Zij (meervoud) → hun

(Voorbeelden op het bord: "Dat is mijn boek. Dat is haar jas.")

- Uitspraak -

Slide 6 - Tekstslide

Wijs naar de bezittingen op de plaatjes en vraag: van wie is dit?

zijn fiets, haar boek, haar telefoon, hun hond, hun plattegrond, zijn tas/zijn hond.


Wat weet je al?
Wie wil deze zin zeggen?

Ik woon in Nederland.

Hoe zeg je dat als je een vraag stelt?

Slide 7 - Tekstslide

"We gaan het vandaag hebben over hoe je goede zinnen maakt in het Nederlands. We kijken naar gewone zinnen en ja/nee-vragen.

slide 

Slide 8 - Link

afspelen tot 2:29


Volgorde in een hoofdzin
1. Subject (wie?)
2. Persoonsvorm (doet)
3. Rest (tijd+plaats)
Voorbeeld: Ik – werk – morgen in Utrecht.

Slide 9 - Tekstslide

De persoonsvorm staat meestal op de tweede plaats (na het onderwerp of een ander zinsdeel).

De zin is geen vraag en heeft geen voegwoord zoals dat, omdat, terwijl.

Een hoofdzin is zelfstandig: je hebt geen andere zin nodig om hem te begrijpen.


Wat is inversie?
De persoonsvorm komt vóór het subject.

Voorbeelden:
- Woon jij in Nederland?
- Vandaag eet jij pasta.

Slide 10 - Tekstslide

"Als je begint met bijvoorbeeld een tijd (zoals 'morgen'), dan verandert de volgorde:
De persoonsvorm komt vóór het subject.
Bijvoorbeeld: Morgen werk ik in Utrecht.
Dit noemen we inversie."


Ja/Nee-vragen
Bij vragen zonder vraagwoord komt de persoonsvorm eerst.
Voorbeelden:
-Woon jij in Nederland?
-Komt zij morgen?

Slide 11 - Tekstslide

"Bij een ja/nee-vraag begint de zin met de persoonsvorm.
Bijvoorbeeld:

Woon jij in Nederland?

Komt zij morgen?
De volgorde is dus anders dan bij een hoofdzin."
Overzicht
Hoofdzin:
Subject – Persoonsvorm – Rest
Ik woon in Rotterdam.

Ja/Nee-vraag:
Persoonsvorm – Subject – Rest
Woon jij in Rotterdam?


Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spreekoefening 1
Maak van de vraag een zin en andersom. Samen.
1. Jij werkt in Utrecht.
2. Woon jij in Den Haag?
3. Morgen komt hij niet.
4. Spreek jij Arabisch?
5. Hij leert Nederlands.


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spreekoefening 2
Werk in tweetallen. Stel allebei 3 ja/nee-vragen. De ander antwoordt in een hoofdzin. 

Voorbeelden:
Woon jij hier in de buurt? → Ja, ik woon in de buurt.
Werk jij vandaag? → Nee, ik werk morgen.


timer
10:00

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

PAUZE! (15 minuten)

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rollenspel. Eerste ontmoeting.
Speel een kort gesprek na met deze structuur:

-Begroeting
-Stel 2 ja/nee-vragen
-Geef antwoord in een hoofdzin
-Bedank & neem afscheid





Slide 16 - Tekstslide

voorbeeldvragen:

Woon jij in Nederland?
Kom jij met de bus?
Werk jij op maandag?

Cursistenuitvragen om de gesprekjes voor te doen




Zelfstandig werken
- Doe opdracht 11, 12 en 13 uit je werkboek (p. 42)
Klaar? 
- Doe opdracht 4 en 5 uit je werkboek (p. 39+40)


Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk: Lees tabel 2.7 (vraagwoordvragen) en maak opdracht 3 (p. 37)

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noem 1 woord dat je hebt geleerd vandaag

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Extra oefening. Maak een hoofdzin van de Ja/Nee-vraag en andersom. 
1. Jij werkt in Rotterdam.
2. Woon jij in Utrecht?
3. Hij komt morgen niet.
4. Ga jij naar school?
5. Wij eten rijst.
6. Spreek jij Nederlands?
7. Vandaag leer ik Nederlands.
8. Kom jij met de fiets?
9. Ik drink koffie.

Werkt zij op zaterdag?


Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies