Wind is stromende lucht, die ontstaat omdat op de ene plaats meer lucht is dan op de andere plaats. De luchtdruk wordt gemeten met
een barometer en wordt aangegeven in
millibar.
Gebieden die veel lucht hebben, noem je hogedruk-gebieden en gebieden met minder lucht lagedrukgebieden. Zo ontstaat door de sterke verwarming van de zon rond de evenaar een groot lagedrukgebied. De lucht wordt hier verwarmd en stijgt op.
Wind draait van (H) hogedrukgebied (maximum) (droog, zonnig; ezelsbruggetje 'hoog is droog') naar een (L) lagedrukgebied (minimum, ook wel depressie) (bewolkt, regenachtig).
Op een weerkaart zie je (wind)lijnen, ook wel isobaren. Hoe dichter bij de isobaren bij mekaar, hoe meer wind.