H5 als -dan

Goedemiddag!
Ga naar je plek, pak je spullen en wacht tot de les begint.
  • Leesboek
  • Lesboek Nieuw Nederlands
  • Pen
timer
2:00
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Goedemiddag!
Ga naar je plek, pak je spullen en wacht tot de les begint.
  • Leesboek
  • Lesboek Nieuw Nederlands
  • Pen
timer
2:00

Slide 1 - Tekstslide

Lezen in je boek
timer
8:00

Slide 2 - Tekstslide

Doel van de les
  • Je weet hoe je de trappen van vergelijking    gebruikt.
  • Je weet wanneer je als of dan gebruikt.

Slide 3 - Tekstslide

Uitleg 
Als je twee dingen met elkaar wilt vergelijken, dan gebruik je vaak de trappen van vergelijking en de woordjes als en dan.

Er zijn drie trappen: de stellende trap, de vergrotende trap en de 
overtreffende trap. 

Meestal zet je in de vergrotende trap -er achter het woord en in de overtreffende trap -st achter het woord. Soms verandert het woord helemaal.

Slide 4 - Tekstslide

            Trappen van vergelijking

Slide 5 - Tekstslide

Stellende trap
dik
klein
lief
leuk
aardig
mooi
duur
veel

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Dus de regel is...
Na de stellende trap gebruik je het woordje als (wanneer het gelijk aan elkaar is). Vaak gebruik je ook de woorden even of (net) zo. Bijvoorbeeld: 
– Mijn moeder kan net zo snel fietsen als ik. 

Na de vergrotende trap gebruik je het woordje dan (wanneer er een verschil aanwezig is). Bijvoorbeeld:
– Mijn vader kan sneller fietsen dan ik.

Slide 8 - Tekstslide

Eerlijk gezegd vind ik zoete drop lekkerder ..... zoute.
A
als
B
dan

Slide 9 - Quizvraag

In de eerste ronde was Eric bijna net zo snel ..... Peter.
A
als
B
dan

Slide 10 - Quizvraag

Shirley beweert dat Apeldoorn niet half zo groot is ..... Amsterdam.
A
als
B
dan

Slide 11 - Quizvraag

Aan de slag   
Maken opdracht en 1,  2, 3  op bladzijde 194

Vraag? Steek je vinger op!
Ben je klaar? Maken opdracht 6, 8 en 9

Slide 12 - Tekstslide

Evaluatie
  • Wat heb je geleerd deze les?
  • Wat ging er goed?
  • Wat kan beter?

Slide 13 - Tekstslide

Tot de volgende les!

Slide 14 - Tekstslide