NE2 NVT 1F Via Vervolg thema 2 eten & drinken

• Nederlands
• Beroepsopleiding

Bederven

1. De mate waarin iets goed of slecht is.
2. een afgemeten hoeveelheid eten
3. Rotten
4. schoon en gezond

bereiden

1. eten klaarmaken
2. opeten of opdrinken
3. Van te voren bespreken.
4. zonder vlees, vis of schaaldieren.

consumeren

1. De mate waarin iets goed of slecht is.
2. Opeten of opdrinken.
3. Uitleg over hoe je iets moet gebruiken.
4. Schoon en gezond.

De conserveermiddelen

1. Rotten
2. schoon en gezond
3. uitleg over hoe je iets moet gebruiken
4. Stoffen die aan eten en drinken worden toegevoegd

gebruiksaanwijzing

1. Afwisselen, ervoor zorgen dat het niet steeds hetzelfde is.
2. Uitleg over hoe je iets moet gebruiken.
3. Zonder vlees, vis of schaaldieren.
4. Van tevoren bespreken.

De houdbaarheidsdatum

1. De datum tot wanneer eten en drinken nog goed is
2. afwisselend
3. Van tevoren bespreken.
4. schoon en hygiënisch

levensmiddelen

1. Eten klaarmaken
2. De mate waarin iets goed of slecht is.
3. Opeten of opdrinken
4. Etenswaren; eten of drinken wat je nodig hebt om te leven.

De portie

1. De mate waarin iets goed of slecht is.
2. Van tevoren bespreken.
3. Een afgemeten hoeveelheid eten.
4. Eten en drinken naar een gast brengen.

reserveren

1. Rotten
2. eten klaarmaken
3. Uitleg over hoe je iets moet gebruiken.
4. Van tevoren bespreken.

Serveren

1. Eten en of drinken naar een gast brengen.
2. schoon en gezond
3. Zonder vlees, vis of schaaldieren.
4. De mate waarin iets goed of slecht is.

Spelling en Grammatica

Verse kruiden ........... (vinden) jij toch het lekkerst?

1. vindt
2. vind

Jij .................. (gebruiken) een digitale weegschaal in de keuken.

1. gebruikt
2. gebruik

Mijn zus ........... (reizen) vorig jaar naar Spanje.

1. reizde
2. reist
3. reiste
4. reisde

De kok kookde/kookte de laatste jaren nog enkele met biologische producten.

1. kookde
2. kookte

Wat is goed

1. blazen-blaasden
2. blazen- bliezen
3. blazen - blaasten
4. blazen- bliesden

wat is goed?

1. blijven- blijfden-geblijfd
2. blijven-bleven-gebleven
3. blijven-blijften-gebleven
4. blijven-bleven-geblijfd

LEZEN

wat is goed?
De tekstdoelen zijn:

1. informeren-overhoren-vertellen
2. informeren-instrueren-overhoren
3. overhoren-vertellen-overtuigen
4. informeren-instrueren-overtuigen

Welk doel heeft een recept?

1. vertellen
2. informeren
3. instrueren
4. overtuigen

Welk doel heeft een ingezonden brief?

1. overtuigen
2. instrueren
3. vertellen
4. informeren

SCHRIJVEN

EEN GOEDE INSTRUCTIE HEEFT:

1. ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN
2. BIJVOEGLIJKE NAAMWOORDEN
3. DOE-WOORDEN
4. LIDWOORDEN

WELKE IS GOED?
DOE-WOORD

1. HUIS
2. STILLE
3. ZET
4. MORGEN

WAT HOORT ER NIET BIJ?

1. PAK
2. DOE
3. ZET
4. ONDER

GESPREKKEN VOEREN, SPREKEN & LUISTEREN

Je hoort wel wat de ander zegt, maar je doet weinig moeite om te begrijpen wat er bedoeld wordt.

1. actief luisteren
2. passief luisteren

Je luistert en hoort wat iemand zegt en je doet ook moeite om te begrijpen wat er wordt bedoeld.

1. passief luisteren
2. actief luisteren

luisterdoelen zijn

1. informatie krijgen, instructie geven-overtuigen
2. informatie krijgen-instructie krijgen-mening vormen
3. informatie krijgen- instructie geven- nadenken
4. informatie krijgen-instructie krijgen- nadenken

Het luisterdoel 'een mening vormen' hoort bij het tekstdoel

1. informeren
2. instrueren
3. overtuigen

Luisterstrategieën zijn:

1. De manier waarop je naar iemand luistert.
2. De manier waarop je tegen iemand spreekt
3. De manier waarop je een tekst leest.
4. De manier waarop je een brief schrijft.

Wat hoort er NIET bij?
De belangrijkste luisterstrategieën zijn:

1. globaal luisteren
2. intensief luisteren
3. met een mening luisteren
4. naar de hoofdzaken luisteren

Wat voor luisterstrategie is:
Je luistert naar de uitleg van een project dat je in een groep moet uitvoeren

1. globaal luisteren
2. intensief luisteren