3V - les 29 - STG

3V4/1 - 23 de noviembre, 2021 - STG
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

3V4/1 - 23 de noviembre, 2021 - STG

Slide 1 - Tekstslide

Programa

  • SO Unidad 6
  • Leemos 
  • Herhaling voorzetsels
  • Aanwijzend voornaamwoord
  • Deberes

Slide 2 - Tekstslide

- lees & luisterfragment
- woordjes 6.1, 6.2, 6.3 NL-SP
- Roze werkwoordenblad 25 t/m 50 SP-NL
- Futuro
- Regelmatige ww vervoegen
- Wederkerende ww vervoegen
- Onregelmatige ww vervoegen
- Perfecto regelmatige & onregelmatige
- Voorzetsels
- Aanwijzend voornaamwoord

Dinsdag 14 december/ Vrijdag 17 december

Slide 3 - Tekstslide

Leemos SUAVEMENTE
  1. Werkblad
  2. Opdrachten achterin
  3. Deadline = 20 januari
timer
15:00

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling voorzetsels
Bestudeer de verschillen / betekenis van de voorzetsels:
A, De, En, Con , Por , Para
A --> gaat vaak samen met IR
De --> gaat vaak samen met SER
En --> gaat vaak samen met ESTAR
En --> gebruik bij vervoer!!!

Slide 5 - Tekstslide

        Voorzetsels
VB: Nosotros empezamos a trabajar A las ocho DE la mañana
  1. José no trabaja____ la tarde
  2. Isabel trabaja ____las diez ____ las cuatro
  3. Los domingos _____ la mañana  voy a jugar al fútbol
  4. Los martes comemos chile ____ carne
  5. Pedro va al trabajo ___ coche
  6. Mi hermanito va ____ la escuela ____ la mañana
  7. Tu mamá sale de casa ___ las ocho y va _____autobús a su trabajo.
  8. Este bocadillo de jamón no es ____ ti. Es ____ tu hermano.
  9. Voy al panadería _____ comprar pan _____ mi mamá
  10. Somos ____ la provincia de Extremadura y viajamos____ Madrid
Gebruik: 
de, con, por, para, en, a

Slide 6 - Tekstslide

Antwoorden
VB: Nosotros empezamos a trabajar A las ocho DE la mañana
  1. José no trabaja POR la tarde
  2. Isabel trabaja DE las diez A las cuatro
  3. Los domingos POR la mañana  voy a jugar al fútbol
  4. Los martes comemos chile CON carne y burritos
  5. Pedro va al trabajo EN coche
  6. Mi hermanito va A la escuela POR la mañana
  7. Tu mamá sale de casa A las ocho y va EN autobús a su trabajo.
  8. Este bocadillo de jamón no es PARA ti. Es PARA tu hermano.
  9. Voy al panadería A comprar pan PARA mi mamá
  10. Somos DE la provincia de Extremadura y viajamos DE Madrid
Gebruik: 
de, con, por, para,
en

Slide 7 - Tekstslide

Voorzetsels in het Spaans
Wat zijn dat ook al weer...?  Welke voorzetsels ken jij in het Nederlands?



Slide 8 - Tekstslide

A trabajar
Bestudeer de verschillen / betekenis van de voorzetsels:
A, De, En, Por , Para, Con

Página 82
Haz. ejercicio 26/ 27/ 28/ 29

Slide 9 - Tekstslide

aanwijzende vnw
  1. Belangrijk.. welke woorden betekenen die/dat/deze?
  2. Wat is de grammatica regel?
EB: ejercicio 30A + B 
(Pag. 84)

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Let op meervoud, geslacht, afstand!
Dichtbij (jezelf): este, esta, estos, estas

Iets verder weg (daar bij jou): ese, esa, esos, esas

Nog verder, (veel verder): aquel, aquella, aquellos, aquellas



Slide 12 - Tekstslide

Zelfstandig gebruik van het 
aanwijzend voornaamwoord
Dichtbij (jezelf): esto, ésta
vb:¿te gusta el chorizo? No, no me gusta esto
Iets verder weg (daar bij jou): eso , ése, ésa, esos, esas
vb: Te gusta jugar al fútbol? Sí, me gusta eso
Nog verder, (veel verder): aquello, aquella, aquellos, aquellas, 
vb: ¿quién es el hombre allí?  Aquel es mi papá.



Slide 13 - Tekstslide

Trabaja
EB ejercicios 31-32, pag 85-86

Daarna:
Oefening 2

Slide 14 - Tekstslide

Deberes
Leren: voca 6.1, 6.2, 6.3
Leren: voorzetsels + aanwijzende vnw

Slide 15 - Tekstslide