Fictie H4/H5: spanning, ruimte/sfeer, thema/moraal/

- Fictie H4: spanning / ruimte / sfeer / thema / moraal
- Fictie H5: perspectief / begin / einde

1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

- Fictie H4: spanning / ruimte / sfeer / thema / moraal
- Fictie H5: perspectief / begin / einde

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Fictie H4/H5:
- Je kunt de spanning, ruimte en sfeer in een verhaal benoemen.
- Je weet het verschil tussen een thema en moraal
- Je kunt de diverse soorten tijd in een verhaal benoemen. 
- Je weet vanuit welk perspectief een verhaal word beschreven.
- Je kent twee manieren waarop een verhaal kan beginnen.
- Je kent twee manieren waarmee een verhaal kan eindigen.

Slide 2 - Tekstslide

Manieren van spanning

- Bedreigende situatie of omgeving

- Onverwachte wending: er gebeurt plotseling iets wat je niet verwacht

- Open plek: vragen die het verhaal bij je oproept waar je niet gelijk antwoord op krijgt

- Vermoeden: aanwijzingen hoe het zou kunnen aflopen

- Cliffhanger: onderbreking van het verhaal op een spannend moment

- Uitstel van het einde

- Informatievoorsprong: je weet iets wat de hoofdpersoon nog niet weet

Slide 3 - Tekstslide

Ruimte in een verhaal

- Een schrijver kan met een bepaalde plaats of plaatsen aangeven waar een verhaal zich afspeelt (stad, planeet, land).

- Ook kan hij ruimte beschrijven als kamers, gebouwen, huizen etc.

- De ruimte kan een bepaalde sfeer oproepen (bijv. spanning) of het verhaal verduidelijken.


Slide 4 - Tekstslide

Lezen In Transit (blz. 178)
Maak naar aanleiding van dit leesboekfragment opdracht 4 en 5 (blz. 184 - 186).

Slide 5 - Tekstslide

Tijd in verhalen

- In welke tijd speelt een verhaal zich af?

- Hoeveel tijd verloopt er in het verhaal?

- Wordt het verhaal in de juiste tijdsvolgorde verteld?

Slide 6 - Tekstslide

In welke tijd speelt een verhaal zich af?

- Een jaartal

- Historische gebeurtenissen of figuren

- Gebruiken, gewoontes, voorwerpen of kleding

- De ruimte waarin het verhaal zich afspeelt

Slide 7 - Tekstslide

In welke tijd speelt een verhaal zich af?

Er zijn ook tijdloze verhalen:

- boodschap voor alle tijden

- sprookjes

Slide 8 - Tekstslide

Hoeveel tijd verloopt er in het verhaal?

De vertelde tijd geeft aan hoeveel tijd er verloopt in het verhaal.

Voorbeelden zijn:

- een paar uur

- een week

- drie jaar

- 50 jaar

Slide 9 - Tekstslide

Wordt het verhaal in de juiste tijdsvolgorde verteld?

- Chronologisch = tijdsvolgorde van a tot z

Vooruitwijzing: een mededeling over wat later gaat gebeuren

Terugwijzing: terugdenken aan iets dat eerder is gebeurd

- Niet-chronologisch = volgorde van het verhaal verloopt anders dan wanneer dit in het echt zou gebeuren

Flashback: het verhaal springt terug in de tijd


Slide 10 - Tekstslide

Verhaalbegin en verhaaleinde

Een verhaal kan op twee manieren beginnen:

- inleidend begin (ab ovo): je leert de personages eerst langzaamaan kennen, voordat het verhaal begint

- middenin de gebeurtenissen (in medias res): je begint gelijk bij een belangrijke gebeurtenis, zonder inleiding (pas later leer je de personages kennen)


Een verhaal kan op twee manieren eindigen:

- gesloten einde: alle vragen zijn beantwoord

- open einde: een aantal vragen is nog niet beantwoord

Slide 11 - Tekstslide

Thema en moraal
Thema = waar gaat het verhaal over? (de diepere bedoeling van de schrijver)
- in een paar woorden
- in een zin
- voorbeelden:  verraad, je eigen weg kiezen, eerlijk zijn vraagt moed

Moraal = de wijze les van het boek
- wat de mens goed / fout kan doen in het leven
- voorbeeld: als je eerlijk bent, word je uiteindelijk beloond

Slide 12 - Tekstslide

Perspectief
Ik-perspectief: je leest het verhaal vanuit een ik-persoon
Personaal perspectief: je leest het verhaal vanuit een persoon, hetgeen verteld wordt vanuit hij/zij
Alwetende verteller: iemand vertelt het verhaal en weet wat iedereen alles

Meervoudig vertellersperspectief: soms wisselt een schrijver elk hoofdstuk van perspectief. Benoem dan alle soorten en licht die kort toe.

Slide 13 - Tekstslide

Lezen Ik zal je vinden (blz. 291)
Beantwoord de volgende vragen:
- Welke spanningstechniek gebruikt de schrijver?
- Noem één open plek.
- In welke tijd speelt het verhaal zich af en waarom weet je dat?
- Wat is de vertelde tijd?
- Is het verhaal chronologisch verteld en waarom denk je dat?
- Wat is het thema/moraal van het verhaal?

Slide 14 - Tekstslide