Thema 5 Erfelijkheid 3 vwo (BS123)

Leerdoelen BS1
Je kunt omschrijven wat het genotype en het fenotype zijn
Je kunt uitleggen dat cellen alleen de erfelijke informatie gebruiken die ze nodig hebben
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Leerdoelen BS1
Je kunt omschrijven wat het genotype en het fenotype zijn
Je kunt uitleggen dat cellen alleen de erfelijke informatie gebruiken die ze nodig hebben

Slide 1 - Tekstslide

Genotype is
A
uiterlijk van een organisme
B
eigenschappen die niet erfelijk zijn
C
informatie voor alle erfelijke eigenschappen

Slide 2 - Quizvraag

In een celkern zit de erfelijke informatie van een organisme.
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quizvraag

Een lang gerekte dunne draad met erfelijke informatie noem je ...
A
DNA
B
Een gen
C
Een chromosoom
D
Een mutatie

Slide 4 - Quizvraag

Alle erfelijke informatie in een lichaamscel noemen we:
A
de chromosomen
B
het genotype
C
het fenotype
D
het prototype

Slide 5 - Quizvraag

Alle zaadcellen van een man bevatten dezelfde erfelijke informatie.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Leerdoelen BS 2
Je kunt uitleggen hoe elk van je ouders 50% van je chromosomen levert
Je kunt aangeven dat bij mensen het geslacht wordt bepaald door geslachtschromosomen.
Je kunt uitleggen hoe door geslachtelijke voortplanting variatie in genotype ontstaat.

Slide 7 - Tekstslide

Het X-chromosoom en Y-chromosoom zijn
A
Geslachtschromosomen
B
Geslachtscellen

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Katten hebben 38 chromosomen in een lichaamscel. Hoeveel chromosomenparen hebben ze dan?
A
23
B
19
C
46
D
76

Slide 16 - Quizvraag

Een mens heeft 46 chromosomen. Hoeveel chromosomen heb je van je moeder?
A
46
B
23
C
22
D
45

Slide 17 - Quizvraag

Deze chromosomen zijn van een:
A
Man
B
Vrouw

Slide 18 - Quizvraag

Wat is genetische variatie

Slide 19 - Open vraag

DNA
  • Chromosomen bestaan voor een groot deel uit DNA.
  • DNA=informatie voor al je erfelijke eigenschappen.
  • Een gen is een stukje DNA.
  • Cellen gebruiken alleen de genen die ze nodig hebben.

Slide 20 - Tekstslide

basenparen

Slide 21 - Tekstslide

Eigenschappen doorgeven
Homozygoot: 2 dezelfde allelen
Heterozygoot: 2 verschillende allelen

Dominant: alle; dat overheerst over een ander allel.
Recessief: allel dat onderdrukt wordt.

Slide 22 - Tekstslide

Oogkleur
Genotype:
bruin allel
bruin allel
Fenotype:
Bruine ogen
Genotype:
bruin allel
blauw allel
Fenotype:
Bruine ogen
Moeder

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Mutaties
Plotselinge verandering van het genotype (natuurlijk)

Een mutagene stof zorgt voor een mutatie.

Een organisme waarbij de mutatie tot uiting
komt in het genotype noemen we mutant

Slide 25 - Tekstslide

Mutatie: een gen verandert
Niet alle mutaties zijn slecht. Mutatie zorgt voor aanpassingen in het lichaam. Blauwe ogen is een voorbeeld van een mutatie.

Voorbeeld van mutatie: 

Slide 26 - Tekstslide

Welke Basenparen zijn er
A
A-C en T-G
B
A-G en C-T
C
A-T en C-G
D
A-D en B-C

Slide 27 - Quizvraag

Wat is een mutatie?
A
Verandering in je fenotype
B
Is iemand die er anders uitziet. Zoals een albino
C
Een ongecontroleerde celdeling
D
een plotselinge verandering in het genotype van een cel

Slide 28 - Quizvraag

Wat heeft meer invloed? Een mutatie in een geslachtscel of een mutatie in een lichaamscel?
A
Geslachtscel
B
Lichaamscel
C
Beide evenveel

Slide 29 - Quizvraag