CG A2 Unidad 2 parte 2_week 5 les 2

¿Qué tal?
 el TT
repaso qué/cuál

hola chic@s, hoy es martes 10 de junio
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansHBOStudiejaar 1

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 180 min

Onderdelen in deze les

¿Qué tal?
 el TT
repaso qué/cuál

hola chic@s, hoy es martes 10 de junio

Slide 1 - Tekstslide

Programa de hoy:
Repaso 
onbepaald vnw
Programa nuevo
2e deel unidad 2: gastando dinero, 5 t/m De Fiesta
- pronombres personales:
lijdend en meewerkend voorwerp

Slide 2 - Tekstslide

Het gebruik van ¿qué? en ¿cuál / cuáles?
TB p. 128 11.1.1
QUÉ wordt gebruikt om een keuze te maken tussen verschillende zaken of om een open vraag te stellen: 
- ¿Qué prefieres: ir de compras o nadar?          = qué + ww 
Wat wil/doe je liever: winkelen of zwemmen? 
- ¿Qué productos compras por Internet?           = qué + zelfst.nw 
Welke producten koop je via Internet? 
 
QUÉ wordt ook gebruikt om te vragen naar een definitie
- ¿Qué es un teléfono?                                          = qué+ser+definitie 
Wat is een telefoon? Een telefoon is een communicatiemiddel.

Slide 3 - Tekstslide

Het gebruik van ¿qué? en ¿cuál / cuáles? 

CUÁL / CUÁLES  wordt gebruikt om een keuze te maken tussen verschillende soorten van één zaak of categorie
- Tengo muchas camisetas, ¿Cuál te gusta más? = Welke (van de T-shirts) vind je  
   het leukst? ¿Cuál (de las camisetas) te gusta más?

CUÁL / CUÁLES wordt vaak in combinatie met het werkwoord SER (es, son) gebruikt (behalve bij het vragen naar definitie) 
- ¿Cuál es tu canción (liedje) favorita?

OJO:  Na CUÁL / CUÁLES komt NOOIT een zelfstandig naamwoord







Slide 4 - Tekstslide

qué/ cuál
¿Qué compras por internet? ¿qué? + ww
Wat koop je online? = open vraag

¿Cuáles compra por internet? ¿Cuál/cuáles? + ww
Welke koop je online? = verwijst terug naar iets
bijvoorbeeld: ¿Compras productos por internet? ¿Cuáles compras por internet?

Slide 5 - Tekstslide

juego de verbos
automatizar los verbos en indefinido
1= saber
2= poner
3= ver
4= poder
5=ir
6= tener



Slide 6 - Tekstslide

juego de verbos
automatizar los verbos en indefinido
1= estar
2= pedir
3= decir
4= hacer
5=querer
6= venir



Slide 7 - Tekstslide

repaso Indefinido
practicar con el uso
mening geven/beoordelen van een gebeurtenis uit verleden
La fiesta de cumpleaños, ¿qué tal?
ver pagina 50 TB, ej. 13


Slide 8 - Tekstslide

onbepaald vnw 

Slide 9 - Tekstslide

 ¿ Recuerdas? Los pronombres indefinidos
Algo, nada, todo:   zaken
alguien en nadie:  personen              worden zelfst. gebruikt
cada voor personen EN zaken

alguno (a/os/as)
ninguno( a)                    hebben altijd betrekking op zelfst. nw              todo/a el/la.....
todos/as los /las                                   
1.ninguno en alguno verliezen de -o- voor een mnl zelfst.nw: ningún/algún.
2. staan nada, nadie en ninguno: achter het ww dan komt no ervoor!!

Slide 10 - Tekstslide

iets
niets
alles
geen ( enkele)
allemaal
enkele
iemand
niemand
alguien
algo
todo
alguno
ninguno
nadie
nada
Todos

Slide 11 - Sleepvraag

vertaal:
ik vind het helemaal niet leuk
A
no me gusta nada
B
me gusta nada
C
Encuentro nada
D
no encuentro nada

Slide 12 - Quizvraag

Vertaal:
Heeft u geen enkel boek van Isabel Allende?
A
¿tiene algúno libro de I?
B
¿ tiene algún libro de I?
C
¿tiene ningún libro de I?
D
¿no tiene ningún libro de I?

Slide 13 - Quizvraag

vertaal:
ik studeer de hele week
A
estudio todas las semana
B
estudio por las semanas
C
estudio toda la semana
D
estudio toda semana

Slide 14 - Quizvraag

¿ Recuerdas?

lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp:

Slide 15 - Tekstslide

¿ Recuerdas?
meew. voornw      = CI
Complemento Indirecto

lijdend voornw.     =CD
Complemento directo

Slide 16 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp ( Complemento Directo):
ik koop een roos:
Wat koop ik? : een roos. 
Een roos is lijdend voorwerp. Ik koop hem (= lijdend vnw)
Plaats : vóór pv óf achter de infinitivo/gerundio, eraan vast geschreven
me, te, lo, la, nos, os, los, las
1. yo la compro en ....
2.vosotros la estudiáis
3.Carmen lo compra
4.mi hermano los pinta...
5. Mario las cuenta
6.Mi padre lo limpia

Slide 17 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp ( Complemento Directo):
ik koop een roos:
Wat koop ik? : een roos. 
Een roos is lijdend voorwerp. Ik koop hem (= lijdend vnw)
Plaats : vóór pv óf achter de infinitivo/gerundio, eraan vast geschreven
me, te, lo, la, nos, os, los, las

Slide 18 - Tekstslide

deze ken je al van "gustar"

Slide 19 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp (Complemento Indirecto):
Hij geeft de roos aan zijn vriendin
Aan wie geeft hij de roos? Aan zijn vriendin
'zijn vriendin' is meew. voorwerp. Hij geeft  haar de roos (= mw vnw
"Plaats : vóór de pv of achter de infinitivo/gerundio ( eraan vast geschreven)

Slide 20 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp (Complemento Indirecto):
Hij geeft de roos aan zijn vriendin
Aan wie geeft hij de roos? Aan zijn vriendin
'zijn vriendin' is meew. voorwerp. Hij geeft  haar de roos (= mw vnw
"Plaats : vóór de pv of achter de infinitivo/gerundio ( eraan vast geschreven)
me, te, le, nos, os, les
1 J. nunca me dice la verdad
2. Yo os explico....
3.Mi amigo le hace una pregunta
4. I. siempre les regala.....
5. Mañana te damos una....
6. Le preparo una fiesta sorpresa

Slide 21 - Tekstslide

Nr. 5 p. 22 TB
Gastando dinero
  • leemos el texto
  • onderstreep de mv en lv vormen
  • vervang el vestido door la falda
  • Escuchamos los diálogos en otras tiendas (Nr. 5b). 
     ¿Dónde tienen lugar?                                       

 
        

11
12
1. En una zapatería
a. Los zapatos tienen un 40% de descuento.
b. El hombre calza el número 43.
c. El cliente quiere pagar con tarjeta de crédito.
2. En una tienda de ropa
a. La clienta tiene un problema con un jersey.
b. la clienta quiere cambiar el jersey.
c. La clienta necesita el ticket de compra

Slide 22 - Tekstslide

Nr. 5c TB: 
zie schema in je tekstboek.
Welke zin zegt de klant en welke de verkoper? Door welke zelfst.nw. zou je de voornaamwoorden in de laatste kolom kunnen vervangen?
1.+2 : lo= el vestido la= la falda
3. el jersey

4.le = meew. vnw kun je niet vervangen wél verdubbelen door bijv. señor/ señora
¿ Recuerdas? 
meew.vnw =Complemento Indirecto : me, te, le, nos, os, les
lijd.vnw       = Complemento Directo    : me te, lo/la, nos, os, los/las

quedar + meew vnw+ passen (zitten):
el vestido me queda bien
los pantalones me quedan largos
la falda me queda estrecha etc.

Slide 23 - Tekstslide

Ahora, ¡a practicar en grupos!
  • extra stencil: maak samen opdr. 5d tb -> bedenk vragen van de klant om het verhaal compleet te maken
  • maak opdr. 5,6,7 wb p.18
  • Klaar? Start met opdracht 8a TB

Slide 24 - Tekstslide

Nr. 8aTB  Vul het juiste  vnw. in:
timer
10:00
Lastige opdracht.

Nr. 8a:
Malena gaat haar kelder opruimen: vervang de vetgedrukte woorden door een voornaamwoord

Slide 25 - Tekstslide

Unidad 2 
¿Me lo regalas?
vervolg Unidad 2 TB
  • Nr. 9 t/m 14 TB: p.24 t/m 28

  • WB: oef. 9 t/m 22 + R&S


   

Slide 26 - Tekstslide

Nr. 9 TB p.24 ¿Me lo regalas?
13
14
15
16
9b.Escucha y relaciona los diálogos con los objetos.

9c.Escucha otra vez. ¿Para quién son los objetos?
-para la persona que habla      -para su hermana
-para su pareja                             -para su hijo
-para sus padres                          -para su amiga Malena

Slide 27 - Tekstslide

9c ¿Para quién / quiénes son los objetos que han comprado?
    

9c TB: waar slaan lo/la/los/las op terug?

Slide 28 - Tekstslide

Nr. 9d Completa la regla

Slide 29 - Tekstslide

 
    
Recuerda: Lijdend voorwerp en Meewerkend voorwerp
  •  ¿Qué compras? -> Wat koop je?  lijdend voorwerp
  •  ¿Para / a quién? -> Voor/aan wie? meewerkend voorwerp
 
Ejemplos:
La lámpara la he comprado yo. (la lámpara) lijd.voorwerp: la
waarom dubbel?

Voy a regalarle a Malena la lámpara. (A Malena) meewerkend voorwerp: le

Slide 30 - Tekstslide

Pronombres complemento directo e indirecto juntos
Zie 5.1.1. Gramática p.114: twee persoonlijke voornaamwoorden in 1 zin
Het lijdend  voorwerp                              Het meewerkend voorwerp
me                                                                                   me
te                                                                                      te
lo, la                                                                                 le------> SE
nos                                                                                   nos
os                                                                                      os
los, las                                                                             les------> SE

Slide 31 - Tekstslide

zie ook TB p. 28 en 5.1

Slide 32 - Tekstslide

Staan er 2 persoonlijke voornaamwoorden
in een zin, dan staat het meewerkend voorwerp vóór het lijdend voorwerp: 
Me lo compro (ik koop het voor mij)
Let op! le/les + lo/la/los/las wordt:
se + lo /la/los/las
¿El bolso? Se lo compro a Eva (was 'le'+ 'lo')
Eerst meewerkend voorwerp, dan lijdend voorwerp

Slide 33 - Tekstslide

Eerst meewerkend voorwerp, dan lijdend voorwerp
Cindy le los compró

Slide 34 - Tekstslide

De persoonlijke voornaamwoorden
staan altijd vóór het vervoegde werkwoord: 
Me lo compro (ik koop het voor mij)
No te lo voy a comprar
Bij een infinitief mag het er ook achter (wel er aan vast!!)
Voy a comprártelo
soms een accent plaatsen ivm uitspraak
plaats van persoonlijk vnw in de zin

Slide 35 - Tekstslide

le lo/la/los/las -> se lo/la
les lo -> se lo/las/los/las

Slide 36 - Tekstslide

Vervang het vetgedrukte zinsdeel door een voornaamwoord:
CI óf CD
un
__

Slide 37 - Tekstslide

Vervang het vetgedrukte zinsdeel door een voornaamwoord:
CI óf CD
1. el agente les recomienda este hotel
2. el vendedor le vende un coche
3. yo la doy mañana
4.Mi vecino siempre las compra
5. yo te preguntp la lección
6. el vendedor lo da a nosotros
un
__

Slide 38 - Tekstslide

Nr. 11 TB hablamos español
Vaak kondigt een persoonlijk vnw het meewerkend voorwerp aan"
Se la doy a Martina
¿Qué le gusta (a tu padre)?
of: A tu padre, ¿qué le gusta?
tu padre= jouw vader = hij = él -> le

Slide 39 - Tekstslide

hablamos español
10-11-12 TB eerst voorbereiden voor les vrijdag
-> goed voor toepassen stof
daarna verder in werkblok: 7, 10, 12,13, 17
los deberes para el viernes
Maak alle oefeningen van Unidad 2 in het werkboek!!
Vul de R&S in van Unidad 2


Slide 40 - Tekstslide

Muy felices fiestas a todos. Nos vemos en 2025

Slide 41 - Tekstslide

Nr. 12 TB hablamos español
Piensa en un regalo que has recibido:
el más original
el que más te gusta
el más inútil
el más feo
¿Quién te lo regaló?

Slide 42 - Tekstslide

extra slides
voor als je dit onderwerp lastig vindt

Slide 43 - Tekstslide

Denk aan 1 cadeau dat je ooit kreeg. Maak dan de 2 zinnen in het Spaans zoals het voorbeeld bij opdracht 12 TB p. 25

Slide 44 - Open vraag

 Even herhalen!  Lijdend voorwerp

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Video